|
Nieuwediep, 12 februari. Heden ochtend verspreidde zich hier al vroeg het gerucht, dat er een schip op de Zuidergronden was gestrand. Het stoomschip URANIA, naar Kopenhagen bestemd, maar door onstuimig weer en sneeuwbuien genoodzaakt terug te keren, had de brik om hulp zien seinen, maar kon onmogelijk assistentie verlenen: ’t was ook voor de altijd zo hulpvaardige en moedige vletterlieden van Den Helder en Huisduinen niet mogelijk, om met hunner rankte vletten de gevaarlijke Zuiderhaaks, ten gevolge van de woedende branding, te genaken. Onmiddellijk werd nu aan het Nieuwediep de reddingsboot te water gelaten en met 12 rappe zeelieden, die zich daartoe aanboden, bemand. Met volle kracht stoomde de sleepboot STAD AMSTERDAM met de reddingsboot op sleeptouw zo nabij mogelijk de plaats waar van het gestrande schip zat. Tal van toeschouwers hadden zich naar het strand begeven om het treffende schouwspel der redding te zien. Vrij algemeen was, ook bij de ervaren zeelieden, het denkbeeld dat de reddingsboot het onmogelijke ging wagen, omdat de branding nabij het schip verschrikkelijk was. Toch liet de bemanning zich niet afschrikken. Menige bange kreet ging op van het strand, als een vervaarlijke stortzee op de reddingsboot neersloeg en hare menslievende bemanning scheen te zullen verpletteren. Trots al die gevaren hield zij vol en bereikte zij, met inspanning van alle krachten, de brik. Het schip zat echter zodanig, dat zij niet langszij de redding kon bewerkstellingen; zij moest het dus aan den voorsteven beproeven. Met beleid en zeemanschap mocht dat gelukken. Een voor een gelukte het den schipbreukelingen in de reddingsboot te springen. IJzingwekkend was het gezicht hoe de reddingsboot, met zijn kostbare last, uit twaalf schipbreukelingen bestaande, als een veer door de woedende branding werd opgeheven en weer neerplofte. De noodlottige Haaks, het kerkhof van zovele schipbreukelingen, scheen den redders hare prooi met woedende kracht te willen betwisten. Een golfslag rukte een der schipbreukelingen uit de reddingsboot en drie man van de opvarenden dreigden hetzelfde lot te zullen ondergaan. De eerste werd niet dan met de uiterste inspanning bij zijn arm gegrepen en gered. Nu ging het met dubbele moed naar de sleepboot terug; dáár werden de schipbreukelingen liefderijk opgenomen en in de haven van het Nieuwediep ontscheept. Zij zagen er zeer beklagenswaardig uit; in de betrekkelijk korte tijd sedert hunne stranding hadden zij veel geleden. Onmiddellijk werd door de zorg van de heren Duinker en Goedkoop, scheeps-makelaars alhier, voor een logement en gewenste verpleging der geredden gezorgd en men kon het hun aanzien, hoe gevoelig zij waren, die zich nog even te voren reddeloos verloren achtten. De bemanning der reddingsboot is verre boven onzer lof verheven. Zij heeft opnieuw bewezen dat zij eigen laven en vrouw en kinderen voorbij ziet, wanneer natuurgenoten in levensgevaar verkeren, en wij achten een openbare vermelding hunner namen een welverdiende hulde. Het zijn: de schipper J. Koningstein, N. de Wit, stuurman, en A. van den Berg, C. Bakker, J. Been, M. Bethlehem, K. Bot, D. Bruning, G. Veen, K. de Roover, D. Stein, A. Stol als instappers. Het gestrande schip was, zoals reeds per telegram is vermeld, het Griekse barkschip GIOVANNI, kapitein Dritzas, met een lading rogge van Taganrog naar Amsterdam bestemd. Vermoedelijk zal het schip verloren zijn; het zit op een der gevaarlijkste plaatsen van de Zuiderhaaks.
|