|
Vanuit Palembang vernemen wij van een één dezer dagen plaats gehad hebbende aanvaring door de kortelings in de vaart gebrachte stoomboot SING TJIN, in de avond de Palembang-rivier opstomende, terwijl de stoomboot PATOEAH van de Nederlandsch-Indische Stoomvaart Maatschappij, en een bark, toebehorende aan een Arabier, dicht bij elkander in de rivier voor anker lagen, scheen men op de SING TJIN van de aanwezigheid der twee eerstgenoemde schepen onkundig te zijn. Het gevolg was, dat de SING TJIN in onzachte aanraking kwam met de bark en tot overmaat van ramp liep de SING TJIN bijna op hetzelfde ogenblik tegen de achtersteven van de PATOEAH in. De bark heeft er een steng bij verloren, die voor haar verdwijning in zee nog het toplicht der bark naar beneden deed tuimelen. Het toplicht, bestaande uit een petroleumlantaarn, kwam op dek terecht en gaf de bemanning der bark vrij wat werk om de brand, die verschrikkelijk had kunnen zijn, bij zijn geboorte te smoren. De stoomboot PATOEAH werd deerlijk gehavend aan de buitenhuid, zodat men verplicht was de benodigde herstelling te Singapore te doen. Met de bark kon men het spoedig vinden, daar vanwege de SING TJIN NLG 100 ten behoeve der bark is uitbetaald geworden, zodat de SING TJIN alleen nog met de Nederlandsch-Indische Stoomvaart Maatschappij heeft af te rekenen.
|