|
Raad voor de Scheepvaart. De Raad voor de Scheepvaart stelde gisteren een onderzoek in naar het stranden en daardoor totaal wrak worden op de Noorse kust op 23 februari 1918 van het kofschip BELLANDE. De schipper-eigenaar J. Salomons te Zwolle, als eerste getuige gehoord, deelde mee, dat de BELLANDE die 117 bruto registerton groot was, van Drontheim naar Amsterdam was vertrokken met een lading cellulose. Men had bijna voortdurend met slecht weer en tegenwind te kampen, zodat herhaaldelijk een noodhaven moest worden binnengelopen. De 21e februari bevond de BELLANDE zich in de nabijheid van het eiland Aralden. Tussen de rotsen daar ter plaatse vond het schip een betrekkelijk veilige schuilplaats tegen de hevige wind. De BELLANDE lag voor bakboordanker op 45 vaam ketting en 7 vaam water op kleigrond. Getuige achtte één anker voldoende. De wind was eerst ZZO toen Z en daarna W. In de nacht van 24 op 25 februari werd geen ankerwacht gelopen, omdat men zich op een veilige ligplaats waande. Toen getuige ’s ochtends om vijf uur aan dek kwam zag hij dat het schip dwars was gaan liggen. Het stuurboordanker liet men vallen en de ketting werd omgestoken, doch desniettegenstaande stootte het schip op een klip en al spoedig bleek de positie zo gevaarlijk. Dat de bemanning, vier in aantal, het schip moest verlaten, hetgeen met behulp van een visserman geschiedde. Tijdens het verhoor van de schipper-eigenaar werd de zitting enige ogenblikken geschorst. Bij heropening deelde de voorzitter schipper Salomons mee, dat het onderzoek in deze ook zou lopen over de vraag of het gebeurde te wijten is aan een nalatigheid zijnerzijds, in casu het niet houden van ankerwacht, waardoor het ongeval wellicht voorkomen had kunnen worden. Nadat nog een tweede getuige was gehoord wiens verklaringen geen nieuw licht op de zaak wierpen, werd het onderzoek voor geëindigd verklaard. De Raad zal later in deze uitspraak doen.
|