Inloggen
FLYING DUTCHMAN - ID 2246


In dienst
Onder Nederlandse Vlag tussen:0000-00-00 / 0000-00-00

Identification Data

Bouwjaar: 1928
Classification Register: Bureau Veritas (BV)
Nat. Official Number: 2935 Z ROTT 1928
Categorie: Cargo vessel
Voorstuwing: Motor Vessel
Type: General Cargo schip
Type Dek: Flush deck
Masten: One mast
Rig: 2 derricks
Material Hull: Steel
Dekken: 1
Construction Data

Scheepsbouwer: N.V. Noord-Nederlandsche Scheepswerven, Groningen, Groningen, Netherlands
Werfnummer: 58
Launch Date: 1927-12-17
Delivery Date: 1928-02-14
Technical Data

Engine Manufacturer: Deutz A.G., Motorenfabrik, Cologne (Köln), Germany
Motor Type: Motor, Oil, 4-stroke single-acting
Number of Cylinders: 4
Power: 240
Power Unit: BHP (APK, RPK)
Eng. additional info: Deutz Type (x)
Speed in knots: 8
Number of screws: 1
 
Gross Tonnage: 199.00 Gross tonnage
Net Tonnage: 115.00 Net tonnage
Deadweight: 250.00 tonnes deadweight (1000 kg)
Grain: 25247 Cubic Feet
 
Length 1: 34.78 Meters Length overall (Loa)
Length 2: 32.91 Meters Length between perpendiculars (Lbp)
Beam: 6.89 Meters Breadth, moulded
Depth: 2.65 Meters Depth, moulded
Draught: 2.23 Meters Draught, maximum
Ship History Data

Date/Name Ship 1928-02-14 FLYING DUTCHMAN
Manager: Firma W.H. James & Co. (v/h James en Van Meel), Rotterdam, Zuid-Holland, Netherlands
Eigenaar: N.V. Motorzeevaart Maatschappij 'Mozem', Rotterdam, Zuid-Holland, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Rotterdam / Netherlands
Callsign: NRQG

Ship Events Data

1927-12-17: NRC 20.12.1927: Groningen, 19 december: Met goed gevolg is zaterdag van de werf der N.V. Noord Nederlandsche Scheepswerven te Haren-Groningen te water gelaten het stalen schroefmotorschip ”FLYING DUTCHMAN” met de volgende afmetingen: lengte 35,50, hol 2,70, breedte 6,75 M. Groot plm. 275 ton overzee, voor rekening van een Rotterdamse rederij. Er wordt in het schip geplaatst een 4 cylinder 4 takt compressorloze Deutz dieselmotor van ongeveeer 240 Pk.
1927-12-19: Algemeen Handelsblad 19-12-1927: Van de werf der N.V. Ned. Scheepswerven te Groningen, is te water gelaten het stalen schroefmotorschip „FLYING DUTCHMAN", met afm. van 35.50x6.80x2.65 m., en een L. v. ca. 270 ton over zee, gebouwd voor rekening van de firma James en Van Meel, te Botterdam, en te voorzien van een compresserloozen Deutz-Dieselmotor van 220/240 P.K.
1928-02-10: Voorwaarts 13-02-1928: Delfzijl, 10 Febr. Het nieuwe Nederlandsche motorschip Flying Dutchman, thuis behoorende te Rotterdam, is op het Eemsksnaal in aanvaring geweest met een sleepkaan. Beide schepen bekwamen schade.
1928-02-16: Als FLYING DUTCHMAN, zijnde een motorvrachtschip, groot 564.06 m3, liggende te Delfzijl, ten verzoeke van de N.V. Motorzeevrachtmaatschappij Mozem te Rotterdam, door D. Loorbach, scheepsmeter te Groningen, van haar brandmerk voorzien door het inbeitelen van 2935 Z ROTT 1928 op 't achterschip in achterkant hoofd van het grootluik, stuurboordzijde.
1928-06-07: Algemeen Handelsblad 07-06-1928: FLYING DUTCHMAN. (Londen, 7 Juni.) Het Nederlandsche motorschip „Flying Dutchman", geladen met dakpannen, is den Theems opvarende in Battersea Reach aan den grond geraakt, maar later weder vlot gekomen. Het schip heeft daarna de reis voortgezet; schade onbekend.

De Maasbode 01-07-1929: Stranding. In zake de stranding van het motorschip „Flying Dutchman" in den mond van de Theems op de West Rocks, is de Raad van oordeel, dat deze stranding ware voorkomen, indien voldoende peilingen waren genomen, waarvoor een goede gelegenheid aanwezig was, nu het goed vurenzicht was. De Raad kan niet ontkomen aan den indruk dat hier eenige wrijving heeft bestaan tusschen den kapitein en den loods. De kapitein verklaarde dat hij een andere route zou hebben genomen. Het is begrijpelijk dat hij, wat dit punt betreft, de keuze aan den loods moest laten. Dit neemt echter niet weg dat hij verplicht was de noodige controlemaatregelen betreffenden de navigatie te nemen. Geregelde peilingen van de vuren zouden hier onomstootelijk hebben uitgewezen dat het schip aan den grond zou loopen. De kapitein had dan nog tijdig kunnen ingrijpen. De Raad ziet echter niet voorbij dat ten slotte de foutieve koers van den loods is uitgegaan en dat, indien dan al niet gerechtvaardigd, het blinde vertrouwen in den ter plaatse bekenden loods, wel als verzachtende omstandigheid kan gelden.
1928-09-26: Algemeen Handelsblad 26-09-1928: Flying Dutchman. (Maassluis, 25 Sept.) Het Nederlandsche motorschip “Flying Dutchman", van Duinkerken naar Aarhuus bestemd, is alhier met motorschade als bijlegger aangekomen. De schade zal te Rotterdam worden hersteld door de Deutsch-Motorenfabriek.
1929-04-14: Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Vrijdag 19 en Zaterdag 20 Jul 1929, no.139 No.72 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake het stooten van het motorschip Flying Dutchman op de Haaksgronden, betrokkenen: J. Bosma, gezagvoerder, en W. Smid, stuurman. Op 14 April 1929 heeft het motorschip Flying Dutchman eenige malen op de Haaksgronden gestooten. In overeenstemming met voorstel van den waarnemend hoofdinspecteur voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen en dat tevens de gezagvoerder, Jan Bosma, zou worden gehoord over de vraag of het ongeval wellicht mede was te wijten aan een daad of nalatigheid zijnerzijds. Aangezien echter bij de commissie de vraag rees, of het ongeval met mede was veroorzaakt door een daad of nalatigheid van den stuurman, Wolbert Smid, besloot zij het onderzoek ook daarover te doen loopen. Dit onderzoek had plaats in 's Raads zitting van 18 Mei 1929, waar de waarnemend hoofdinspecteur voor de scheepvaart P S van t Haan, tegenwoordig was. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde als betrokkenent buiten eede, den gezagvoerder Jan Bosma en den stuurman Wolbert Smid, voornoemd. De voorzitter zette hun doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hun gelegenheid tot hun verdediging aan te voeren hetgeen zij daartoe dienstig achtten. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: Het Nederlandsche motorschip Flying Dutchman, gemeten 199,79 bruto- en 114,91 netto-registerton, van de Naamlooze vennootschap Motorzeevaartmaatschappij „Mozem", te Rotterdam, was op reis van het Brusselsche kanaal, met een lading asbestplaten, naar Hobro, in Denemarken. Het schip is voorzien van een Deutz- Dieselmotor, ontwikkelende 200—240 P.K. Daarmede maakt het schip bij volle kracht een vaart van ongeveer 8 mijlen. Wanneer de zeilen bijstaan, loopt — aldus verklaarde de schipper — het schip niets harder, daarom worden deze dan ook vrijwel nooit gebruikt. Dertien April 1929, 's middags 12 uur, vertrok het schip van Vlissingen. De bemanning bestond deze reis slechts uit 4 personen: kapitein en stuurman, beiden in het bezit van een diploma voor de kleine stoom- en zeilvaart, een motordrijver en een matroos-kok. De diepgang was vóór 23 d.M., achter 24 d.M. Koers werd gesteld op het lichtschip Schóuwenbank en vandaar op het lichtschip Maas, dat des middags om 5 u. 30 m. werd gepasseerd op ¼ mijl aan bakboord. Het was goed weer, flauwe wind en stil, matige N.O.-lijke deining. De kapitein nam de wacht waar van 12 uur 's middags tot 4 uur, waarna hij door den stuurman werd vervangen. Na het passeeren van het lichtschip Maas stelde de stuurman zelfstandig koers op het lichtschip Haaks, daarbij — zooals hij zelf verklaarde — geen rekening houdende niet eenige deviatie. De kapitein had hem bij het overgeven van de wacht alleen den koers op het lichtschip Maas medegedeeld, niet hoe hij vervolgens vandaar op het lichtschip Haaks moest sturen. Toen om 8 uur 's avonds de kapitein de wacht weer overnam, gaf de stuurman hem den door dezen voortdurend gestuurden koers, N.N.O. ½ O., over, onder mededeeling, dat om 5 u. 30 m. het lichtschip Maas was gepasseerd. De kapitein veranderde den koers in N.N.O. per stuurkompas, aangezien het licht van Scheveningen niet in het zicht was. Te 11 u. 20 m. s avonds werd het mistig; de motor werd op halve kracht gezet, het schip had een vaart van ongeveer 5 mijl. Om 12 uur 's nachts werd de wacht weer aan den stuurman overgegeven. De kapitein droeg hem op N. t. O. te sturen, omdat de lichten van den wal niet in zicht waren gekomen, en is vervolgens gaan rusten. Te 2 u. 45 m. werd hij wakker door een stoot. Hij haastte zich naar dek, greep het roer en liet het schip bakboord uitdraaien tot aan west. Kort daarop werden wederom eenige stooten gevoeld. De motor werd gestopt, de stuurman loodde ruim 1 vadem. Na den eersten stoot kwam op korten afstand, een paar streken aan stuurboord, de Middelrugboei (Noorder Haaks) in het zicht. Na het stooten werd water in het schip gepeild, in de voorpiek 2 d.M., in B.B.-voorballasttank 1,7 d.M. en in het achterruim 1 d.M. water. Volgens stuurman en machinist zou er een gat in het voorschip zijn en hoorden zij het water binnenstroomen. De kapitein heeft zich hiervan echter niet persoonlijk overtuigd. Hoewel het water met de pompen kon worden bijgehouden, werd besloten terug te keeren en wel naar IJmuiden hetgeen men, met het oog op het vaarwater, veiliger achtte dan naar Den Helder. De stuurman heeft op zijn laatste wacht herhaaldelijk gelood. Om 12 uur 's nachts 12 vadem, te 1 uur weer 12 vadem, te 1 u. 30 m. 13 vadem, te 2 u. 13 vadem, te 2 u. 30 m. 14 vadem, waarop te 2 u. 45 m. het schip plotseling stootte, N. t. O. voorliggende. De waarnemend hoofdinspecteur voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat deze ramp is veroorzaakt door het afzetten van een verkeerden koers, zonder rekening te houden met den stroom, die het schip inzette; dat de schipper zich van de navigatie niets heeft aangetrokken en zich zelfs niet heeft vergewist van hetgeen de stuurman deed; dat de schipper wel wat uitgestuurd heeft, doch het toen te laat was; dat de stuurman heeft erkend, bij het bepalen van den koers geen rekening te hebben gehouden met de deviatie; dat zoowel schipper als stuurman beiden in het bezit zijn van een diploma, dat hun het recht geeft de geheele wereld rond te varen; dat zij echter ter zitting van den Raad minimale kennis van de navigatie hebben ten toon gespreid. De Raad is van oordeel, dat deze scheepsramp aan onbekwame en zorgelooze navigatie is toe te schrijven. De schipper heeft zich van de navigatie zeer weinig aangetrokken. Hij vond het niet eens noodig om den te volgen koers van het Maasvuurschip af op te geven. De stuurman, die erkende in het geheel geen rekening te hebben gehouden met de deviatie, bepaalde dien koers zelfstandig. Van controle door den kapitein was geen sprake. Uit het journaal bleek voorts duidelijk, dat de herleidingen van de gestuurde koersen tot den magnetischen koers foutief waren, hetgeen op den gestuurden koers een verschil gaf van wel 5/8 streek. Het gevolg hiervan was, dat de koers, welke op Haakslichtschip zou loopen, niet op het lichtschip, maar over de Haaks liep. Met verwondering vernam de Raad, dat deze beide personen in het bezit waren van een diploma voor kleine vaart (zeil- en stoomvaart, respectievelijk door kapitein en stuurman te Groningen in 1922 en 1928 behaald. Een straf van schorsing acht de Raad hier geboden. Voor den kapitein moet de straf zwaarder zijn dan voor den nog zeer jeugdigen stuurman. Ook betreffende hetgeen na het stooten is geschied, heeft de kapitein getoond zich van zijn verantwoordelijkheid als gezagvoerder niet bewust te zijn. Hij keert naar IJmuiden terug — niet eens de naastbij zijnde haven —, omdat hij bang was, dat schroef en schroefas defect waren, zonder dat hij voldoenden grond had zulks aan te nemen, en omdat de stuurman en machinist het water hoorden binnenstroomen, zonder dat hij zich daarvan zelf heeft trachten te overtuigen, zulks, terwijl het water met pompen was bij te houden en later bleek, dat de voorpiek droog was. Mitsdien Straft de Raad den gezagvoerder van het motorschip Flying Dutchman, Jan Bosma, geboren 31 December 1897, wonende te Groningen, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als gezagvoerder te varen op een schip, als bedoeld bij art. 2 der Schepenwet, voor den tijd van één maand , en den stuurman, Wolbert Smid, geboren 10 Mei 1904, wonende te Groningen, door hem de bevoegdheid te ontnemen, om als stuurman te varen op een schip, als bedoeld bij art. 2 der Schepenwet, voor den tijd van veertien dagen.Aldus gedaan floor de heeren prof. mr. 15. M. Taverne, plaatsvervangend voorzitter, W. Bakker, G. J. Lap, leden, G. F. G. Gobius, plaatsvervangend lid, H. Wegener, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van 8 Juli 1929. (Get.) B. M. Taverne, W. Bakker, G. J. Lap, G. Gobius, H. Wegener, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris.
1929-05-00: NRC 08-05-1929: Londen, 7 mei: De Nederlandse motorschoener “Flying Dutchman”, van Denemarken naar Colchester, is op de rotsen nabij Brightlingsea gelopen en nadat het gedurende vijf uur was blijven zitten, vlot gekomen. Er was een loods aan boord. Het roer is beschadigd; omtrent andere schade is niets bekend. Het schip lekt niet.
NRC 10-05-1929: Brightling Sea, 7 mei: De Nederlandse motorschoener “Flying Dutchman” zal naar Colchester vertrekken om de lading te lossen. Indien de schade van ernstige aard mocht blijken te zijn, zal de “Flying Dutchman” hier naderhand op de helling worden geplaatst.



Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Dinsdag 6 Augustus 1929.no.151
No. 81 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de stranding van het motorschip Flying Dutchman in den mond van de Theems op de West Rocks. Op 7 Mei 1929 is het motorschip Flying Dutchman, op de reis van Denemarken naar Colchester, in den mond van de Theems op de West Rocks gestrand. Overeenkomstig het voorstel van den waarnemend hoofdinspecteur voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van deze stranding zou instellen, welk onderzoek op 18 Mei 1929 heeft plaats gehad, waar de waarnemend hoofdinspecteur voor de scheepvaart, P. S. van 't Haaff, tegenwoordig was. De Raad nam kennis van de stukken van. het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde als getuigen buiten eede Jan Bosma en Wolbert Smid, onderscheidenlijk gezagvoerder en stuurman op de Flying Dutchman tijdens de stranding. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: Het Nederlandsche motorschip Flying Dutchman, gemeten 199,11 bruto- en 93,21 netto-registerton, van de Naamlooze Vennootschap Motorzeevaartmaatschappij „Mozem", te Rotterdam, was op reis van een Deensche haven naar Colchester met een lading molenaarde. De bemanning bestond uit 5 personen; diepgang was vóór 23 d.M., achter 25 d.M. In den. nacht van 6 op 7 Mei, te 1 u. 30 m., was men ter hoogte van het Sunk lichtschip, alwaar de loods, een Trinity pilot, aan boord kwam. Deze adviseerde aanvankelijk ten anker te gaan om den vloed af te wachten, doch op aandringen van den kapitein, die het vaarwater kende en volgens zijn verklaring reeds eenige malen bij nacht, zonder loods, naar binnen was gevaren, en die bovendien geen dag wilde verliezen, werd de reis 's nachts voortgezet. Het was goed weer, wind Z.W., lichte deining, goed zicht, getijde eb. De kapitein was met den loods aan dek, de stuurman stond aan het roer en stuurde op aanwijzing van den loods. Toen. het licht van Gunfleet in het Z.W. werd gepeild, stelde de kapitein, die betwijfelde of alles wel goed zou loopen, den loods voor te ankeren, doch thans verkoos deze liever door te varen. Tot 2 u. 40 m. voormiddags werd West per kompas gestuurd, daarna ongeveer 5 minuten W.½.N., vervolgens ongeveer 15 minuten W.Z.W.½.W. Te 3 uur liep het schip echter vast en bleef zitten, zooals bleek op de West Rocks. De roerkoning was verbogen, 's Morgens 8 uur kwam het schip bij wassend water met eigen kracht vlot, waarna te 10 u-, 30 m. bij Brightlingsea werd geankerd en tijdelijk gerepareerd. 10 Mei bereikte men Colchester, waar werd gelost en het schip door een expert van de assurantie werd nagezien. In ballast is naar Rotterdam gevaren. Aldaar op de helling geplaatst, bleek de bodem slechts licht beschadigd. De roerkoning werd vernieuwd. De waarnemend hoofdinspecteur voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat de oorzaak dezer stranding niet met zekerheid is vast te stellen; dat echter wel als vaststaande kan worden aangenomen, dat deze stranding ware voorkomen, indien behoorlijk de noodige peilingen waren genomen; dat niet is vast te stellen, in hoeverre het door den kapitein niet opvolgen van het advies van den loods invloed op de stranding heeft gehad. De Raad is van oordeel, dat deze stranding ware voorkomen, indien voldoende peilingen waren genomen, waarvoor een goede gelegenheid aanwezig was, nu het goed vurenzicht was. De Raad kan niet ontkomen aan den indruk, dat hier eenige wrijving heeft bestaan tusschen den kapitein en den loods. De kapitein verklaarde, dat hij een andere route zou hebben genomen. Het is begrijpelijk, dat hij, wat dit punt betreft, de keuze aan den loods moest laten. Dit neemt echter niet weg, dat hij verplicht was de noodige controle-maatregelen betreffende de navigatie te nemen. Geregelde peilingen van de vuren zouden hier onomstootelijk hebben uitgewezen, dat het schip aan den grond zou loopen. De kapitein had dan nog tijdig kunnen ingrijpen. De Raad ziet echter niet voorbij, dat ten slotte de foutieve koers van den loods is uitgegaan en dat, indien dan al niet gerechtvaardigd, het blinde vertrouwen in den ter plaatse bekenden loods wel als verzachtende omstandigheid kan gelden. Aldus gedaan ter zitting van 18 Mei 1929 door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, plaatsvervangend voorzitter, W. Bakker, G. J. Lap, leden, G. F. G. Gobius, plaatsvervangendlid, H. Wegener, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van, 's Raads secretaris mr. H, B. Tjjeenk Willink en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van 29 Juni 1929. (Get.) B. M. Taverne, W. Bakker, G. J. Lap, G. Gobius, H. Wegener, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink. Secretaris.
1929-07-09: Algemeen Handelsblad 09-07-1929. Raad voor de Scheepvaart: Kapitein en stuurman van de „Flying Dutchman” geschorst. Uitspraak doende in zake het stooten van het motorschip „Flying Dutchman" op de Haaksgronden gaf de Raad voor de Scheepvaart als haar oordeel te kennen, dat deze scheepsramp aan onbekwame en zorgelooze navigatie is toe te schrijven. De schipper vond het niet eens nodig om den te volgen koers van het Maasvuurschip af op te geven. De nog jeugdige stuurman bepaalde zonder rekening te houden met de deviatie, dien koers zelfstandig. Van controle door den kapitein was geen sprake. Uit het jouraal blijkt voorts duidelijk dat de herleidingen van de gestuurde koersen tot den magnetischen koers foutief waren, hetgeen op den gestuurden koers een verschil gaf van wel 5/8 streek. Met verwondering vernam de Raad dat deze beide personen in het bezit waren van een diploma voor kleine vaart (zeil en stoomvaart) respectievelijk door kapitein en stuurman te Groningen in 1922 en 1928 behaald. Ook betreffende hetgeen na het stooten is geschied heeft de kapitein getoond zich van zijn verantwoordelijkheid als gezagvoerder niet bewust te zijn. Mitsdien straft de Raad den gezagvoerder van de „Flying Dutchman" en den stuurman door hun de bevoegdheid te ontnemen resp. als schipper en als stuurman te varen op een schip als bedoeld bij art. 2 der Schepenwet en wel resp. voor den tijd van een maand en veertien dagen.
1929-10-00: NRC 10.10.1929: Londen, 9 october:
De Nederlandse motorschoener “Flying Dutchman”, is van Limfjord te Bridlingtonsea aangekomen met de voorpiek vol water. Tevens heeft het schip lichte schade aan de machine, over dek en bovendien nog andere schade bekomen.
1931-08-22: Final Fate:
Onderweg van Limfjord naar Colchester in zwaar weer in de Noordzee vergaan in pos. 52.54.N. - 04.10.O. (De teboekstelling bij het Kadaster wordt pas op 22-03-1952 doorgehaald.)
Het Vaderland 24.08.1931: Te Brunsbuttelkoog is binnengekomen het Engelse stoomschip “Heron”, dat op weg was naar Danzig, met aan boord de opvarenden van het Nederlandse motorschip “Flying Dutchman”. De “Flying Dutchman” was op weg naar Colchester en was in een storm geraakt. Het had veel water over boord gekregen en de lading, bestaande uit veevoerder, had zoveel water opgenomen, dat het voorschip geheel onder water dreigde te gaan en het achterschip, toe de “Heron” het motorschip ontmoette, reeds zover boven water uitstak, dat de schroef geheel boven de oppervlakte kwam. Het Engelse schip heeft toen de gehele bemanning, bestaande uit vijf man, een vrouw en een driejarig kind, aan boord genomen en het motorschip op sleeptouw genomen in de hoop het nabij een der grotere riviermondingen aan de grond te kunnen zetten. Na 5 uur slepen zonk het schip echter in de nabijheid van het lichtschip Haaks, waar ongeveer 14 vadem water staat. De “Heron” zette de reis voort en kwam met de geredde opvarenden gisteren te Brunsbuttelkoog aan.
Algemeen Handelsblad 29-09-1931: Raad voor d Scheepvaart: Zinken van het m.s. „Flying Dutchman”. De Raad voor de Scheepvaart heeft een onderzoek ingesteld inzake het m.s. „Flying Dutchman", dat op 22 Aug. 1931 op de Noordzee op reis van Denemarken naar Colchester vol water is geloopen en gezonken is. Als getuige werd gehoord de gezagvoerder. De „Flying Dutchman" was een motorschip van de N. V. Zeevaart-Mij. James & Co. te Rotterdam. Het mat 199 b. r. t., was in 1928 te Groningen gebouwd en toegerust met een 4-cylinder 200 p.k. Dieselmotor, die later op last van de verzekering op 180 p.k. was verzet, hetgeen vóór den tijd van dezen kapitein gebeurd is. Vóór het ongeval had de kapitein nooit last van lekkage gehad. Het schip bevatte één ruim, waarin 240 ton klei was geladen. Aan den voorkant was het ruim geheel vol, daarachter was een lagere verdieping in het ruim. De klei was niet toegedekt; gevaar voor werken was er volgens den kapitein toen niet, daar de klei bestond uit droge, onbeweeglijke brokken. Vier-en-twintig uur lang ging alles goed; toen werd het slecht weer. De zeilen werden gereefd, de motor werd gestopt, daar deze niet meer te gebruiken was, doordat het schip water innam en de schroef ten gevolge van den storm telkens boven het water uitkwam. Om één uur werd de motor weer aangezet, om overstag te gaan en de reis te vervolgen, toen eensklaps de voordeuren van het volkslogies werden "ingeslagen door een vloedgolf, die over boord sloeg. De pompen werden door den machinist aangezet. De pomp bracht maar een beetje water. Het schip zakte steeds dieper. De kapitein zag nu, dat ook de presennings stuk waren gegaan door het binnenstroomende water. Ten slotte kon men niet meer draaien, want de schroef kwam boven water. Den hoofdmotor had men noodig om te pompen; de hulpmotor was defect. Daar ook het roer boven water stak, was er geen stuur meer in het schip. Men was aan boord met vijf man, een vrouw en een kind van vijftien maanden. Een Engelsch stoomschip kwam in zicht, dat de opvarenden overnam. Men had den „Dutchman" nog kunnen strijken, er was een dikke deining, het schip zonk wel, maar niet vlug. Get. stelde den kapitein voor, het schip te sleepen. Met den stuurman, een matroos en een machinist is get. teruggegaan en heeft twee trossen aan de achterzijde van het schip vastgemaakt, zoodat dit achterstevoren werd gesleept. Na een uur of vijf zat het voorschip geheel onder water, het schip kreeg steeds meer slagzij; een tros brak, doch werd weer vastgemaakt. Tot acht uur bleven de vier mannen nog op de „Flying Dutchman"; toen werd het te gevaarlijk, zij verlieten het schip weer en dienzelfden nacht braken de trossen en is de „Flying Dutchman" gezonken. Zoodra hij aan land was, heeft get. de reederij gewaarschuwd. Op een vraag van het raadslid de heer Bakker verklaarde get. nog dat de flesch van de pomp aan den achterkant van het ruim lag. De heer Bakker: „Juist, dus toen het schip van voren diep lag, kon u het water uit de voorpiek niet pompen." Spr. critiseert tevens de manoeuvre, door get. met het schip gemaakt na den vloedgolf. Volgens spr. was het onjuist dat get. over s.b. is gaan liggen, hij had over b.b. moeten gaan. De schipper heeft diploma zeil en stoom kleine vaart. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart, de heer F o c k, merkt op, dat de „Flying Dutchman" van den beginne af moeilijkheden heeft ondervonden door zijn lichten bouw in verhouding tot den zwaren motor. Op de bewuste reis was het schip eigenlijk voor mooi weer geladen. In een bewogen zee zou het zich niet gemakkelijk gedragen, zooals de kapitein ook heeft ondervonden. Hij is het gaan bijleggen, doch toen hij het schip wilde forceeren door den wind heen, is het vermelde ongeval gebeurd. Volgens spr. had de kapitein beter voor den wind om kunnen gaan. Waarom hij om s.b. is gegaan, is niet duidelijk. In het algemeen is, nadat het ongeluk gebeurd was, weinig meer gedaan om het schip te redden. Klaarblijkelijk is de huid van het schip ontzet, zoodat het water gaandeweg binnendrong. Uitspraak later.

Algemeen Handelsblad 24-08-1931: Gemengde Berichten. Schip vergaan. Een motorscheepje gezonken, de bemanning gered. Een Lloyds telegram meldt, dat het Engelsche stoomschip „Heron" op zee het Nederlandsche motorschip „Flying Dutchman" in nood aantrof. Het Engelsche schip nam het andere op sleeptouw, maar na vijf uur sleepen zonk het Nederlandsche scheepje. De bemanning werd gered en te Brunsbuttelkoog, aan het begin van het Kielkanaal, aan land gezet. De „Flying Dutchman" is een 200-tons scheepje, vroeger toebehoorende aan de Motorzee-vrachtschip Mij. „Mozem" te Rotterdam, maar onlangs naar Frankrijk verkocht.

Voorwaarts 25-08-1931: Het vergaan van de „Flying Dutchman". De lading had zeer veel water opgenomen. Rotterdam, 25 Aug. — Omtrent het vergaan van het Rotterdamsche motorschip de „Flying Dutchman" in de Noordzee vernemen wij nader:
De „Flying Dutchman" was op weg naar Colchester en was in den storm geraakt. Het had zeer veel water over boord gekregen en de lading, bestaande uit veevoeder, had zooveel water opgenomen, dat het voorschip geheel onder water dreigde te gaan. Het achterschip stak, toen de „Heron" het motorschip ontmoette, reeds zoover boven water, dat de schroef boven de oppervlakte kwam. Het Engelsche schip heeft toen de geheele bemanning, bestaande uit vijf man, een vrouw en een driejarig kind, aan boord genomen on het motorschip op sleeptouw genomen in de hoop, het nabij een der groote riviermondingen aan den grond te kunnen zetten. Na vijf uur sleepen zonk het schip echter in de nabijheid van het lichtschip „Haaks", waar ongeveer 14 vadem water staat. De „Heron" zette de reis voort en kwam met de geredde opvarenden gisteravond te Brunsbuttelkoog aan.

Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Vrijdag 4 en Zaterdag 5 December 1931, no.236 No 117 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart inzake liet verloren gaan van het motorschip Flying Dutchman, dat op de Noordzee gedurende de reis van Denemarken naar Engeland vol water is geloopen en gezonken. Op 22 Augustus 1931 is het motorschip Flying Dutchman op de Noordzee gedurende de reis van het Thyborön-Kanaal naar Colchester vol water geloopen en gezonken. In overeenstemming met het voorstel van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart besliste de bij art. 29 der Schepenwet bedoelde commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen, welk onderzoek ter zitting van den Raad van 29 September 1931 in tegenwoordigheid van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart heeft plaats gehad. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie, waarbij de teekeningen van het schip, en hoorde als getuige Pieter de Vries, gezagvoerder van de Flying Dutchman tijdens het ongeval. Uit een en onder is den Raad het volgende gebleken: Het Nederlandsche motorschip Flying Dutchman, metende 199,79 bruto-, 114,91 netto-registerton, onderscheidingssein N.R.Q.G., behoorde toe aan de Naamlooze Vennootschap Motorzeevaart Maatschappij „Mozem", te Rotterdam, onder directie van de Naamlooze Vennootschap W. H. James & Co., aldaar. Het schip was in 1928 onder toezicht van Bureau Veritas van staal gebouwd. Aangezien het schip, na in de vaart te zijn gebracht, herhaaldelijk met lekkage binnenkwam, is het reeds in het jaar 1929 versterkt door een zich van het aanvaringsschot af over een lengte van 8,5 meter uitstrekkenden dubbelen bodem. Ook was later op last van assuradeuren de vier-cylinder compressorlooze viertact Deutz Dieselmotor, welke in het schip was gebouwd, afgesteld op 264 slagen, zoodat het schip nog ongeveer 7½ mijl kon loopen. Achttien Augustus 1931 vertrok de Flying Dutchman met een volle lading klei — 240 ton — van Ejerslev aan het Thyborön Kanaal bestemd voor Colchester. Het schip was niet geheel vol, doch het uitwateringsmerk was aangeladen. Het lag gelijklastig,diepgang 8 voet. De klei was in kluiten in het eenige ruim geladen. Voorin was het ruim volgetremd, doch achter was nog een ruimte van ongeveer 2 voet tot aan het dek. In den morgen van 19 Augustus was het schip in zée. Het was bemand met 5 personen, terwijl vrouw en kind van den kapitein — dit laatste ongeveer 16 maanden oud — aan boord waren. Aanvankelijk was het weder tamelijk goed, wind N.W. met veel deining. Gestuurd werd Z.W.¼, de motor werkte volle kracht. In den nacht van 20 op 21 Augustus werd het weder slechter, stormachtig met zware regenbuien en onweer. Den 21sten Augustus werd het steeds slechter. In den middag van dien dag is het grootzeil bijgezet om het schip vaster op het water te doen liggen en vervolgens ook de stagfok met een rif. Het schip nam veel water over en de schroef kwam herhaaldelijk boven water; daarom werd de motor gestopt. Besloten werd bij te draaien. N.O. voorliggende bleef het schip met gestopten motor over stuurboord liggen. De kapitein verklaarde over stuurboord te zijn gaan liggen, omdat hij dan niet voor andere schepen behoefde uit te wijken. Dit was ter hoogte van Smiths Knoll. Omstreeks 1 a 2 uur 's morgens van 22 Augustus begon de barometer te rijzen. De kapitein wilde het nog maar eens probeeren en besloot overstag te gaan om de reis te vervolgen. De motor werd aangezet. Toen het schip door den wind was en over bakboord lag, kwam er een zware breker over, waardoor de deuren van het voorlogies wegsloegen. Deze geheele ruimte liep vol water, zoodat het schip vóór veel dieper kwam te liggen en het geheele voorschip voortdurend onder water kwam. De motor werd uit zijn werk gezet en op voorpiek, ruim en dubbelen bodem gepompt. De pomp gaf aanvankelijk slechts weinig water. Toch kwam het schip voortdurend dieper te liggen. Ook een presenning van het luik bleek door het blok van den fokkeschoot te zijn gescheurd. Omstreeks 11 uur 's morgens kwam de machinist waarschuwen, dat er niet meer gepompt kon worden, aangezien de koelwater-inlaat van den motor boven water kwam en de smeerolie in het carter naar voren liep, zoodat cylinders 1 en 2 heet werden. Men had steeds den hoofdmotor voor het pompen moeten gebruiken, aangezien de hulpmotor defect was. Het grootzeil was inmiddels neergehaald. Des middags kwam een stoomschip in zicht. De noodvlag werd geheschen en noodseinen werden gegeven. De Flying Dutchman lag thans dermate voorover, dat de schroef en het roer boven het water uitstaken. Het stoomschip, dat later bleek het Engelsche stoomschip Heron van de General Steam Navigation Company, te Londen, te zijn, op reis van Londen naar Danzig, kwam naderbij. De opvarenden van de Flying Dutchman , waaronder vrouw en kind van den kapitein, zijn er in eigen boot heen geroeid. Vervolgens is de Heron rond het zinkende vaartuig gestoomd. Besloten werd te trachten het schip te sleepen. Kapitein de Vries is met den stuurman, machinist en matroos weer aan boord gegaan; dezen hebben door middel van twee trossen een sleep verbinding tot stand gebracht. Het bestek was 52° 51' N.Br. en 3° 23' O.L., ongeveer 26 mijl N.W. van het lichtschip Haaks. Terwijl de vier mannen aan boord bleven, werd de Flying Dutchman met het achterschip naar voren gesleept; de bedoeling was te trachten Nieuwediep te bereiken. Omstreeks 5.30 uur 's middags brak S.B.-tros. De verbinding werd hersteld. Te 8 uur 's avonds werd in overleg met den kapitein van de Heron besloten voor den nacht weer aan boord van het Engelsche schip te gaan. Ongeveer een uur later brak eerst een der beide trossen, de Flying Dutschman helde zwaar over naar stuurboord, ging voorover, waarop ook de andere tros brak, waarna het vaartuig, het voorschip het eerst, in de golven verdween. De positie was toen 52° 54' 30" N.Br. en 4° 10' 30" O.L., ongeveer 10 mijl van het lichtschip Haaks. De Heron heeft de reis vervolgd en de schipbreukelingen 23 Augustus omstreeks 6 uur namiddags te Brunsbüttelkoog geland. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat het schip, dat nu verloren is gegaan, van den aanvang af moeilijkheden heeft gegeven, vooral door den lichten bouw in verband met den zwaren motor, hetgeen tot de noodige voorzieningen heeft geleid; dat, wat de onderhavige reis betreft, al is gebleken, dat het schip voor mooi weer was geladen en het wel te voorzien was, dat het schip bij eenigszins bewogen zee zich niet gemakkelijk zou gedragen; dat de kapitein dit dan ook heeft ondervonden, daar hij het noodzakelijk achtte te gaan bijleggen, hoewel het geen stormweer was; dat aanvankelijk alles goed is gegaan, doch de kapitein te 1 uur 's nachts het schip heeft willen forceeren om door den wind te gaan; dat vervolgens een zware zee over is gekomen, terwijl eerst bij het dag worden bleek, dat door een blok van den schoot van de stagfok de presenning van het luikhoofd was beschadigd en het wel mogelijk is, dat het luikhoofd eenigszins ontzet is geraakt ; dat de gemaakte manoeuvre niet juist kan worden geacht en het veel beter ware geweest het schip vóór den wind om te laten gaan; dat het ook niet duidelijk is, waarom de kapitein over stuurboord ging bijleggen; dat het al evenmin duidelijk is geworden wat er aan den hulpmotor haperde; dat er over het algemeen na het ongeluk weinig tot redding van het schip is gedaan en dat, al zijn uit het onderzoek niet alle oorzaken gebleken, waardoor het schip hoe langer hoe meer voorover is komen te liggen, toch ook de niet doeltreffende belading en de minder goede zeemanschap tot het verloren gaan van het schip hebben bijgedragen. De Raad is van oordeel, dat met de Flying Dutchman niet is gehandeld zooals door goede zeemanschap was geboden. De kapitein was met de geschiedenis van dit schip bekend en hij achtte het noodig te gaan bijleggen, hoewel het geen stormweer was. Dat was op zich zelf een verstandige maatregel. Echter is het den Raad in het geheel niet duidelijk, waarom de kapitein ging bijleggen over stuurboord, dus de ruimte in, waar hij meer zee kon verwachten, in plaats van over bakboord. De kapitein voerde als reden daarvoor aan, dat hij, bijleggende over stuurboord, niet uitwijkplichtig was, en toen hij op het onhoudbare van deze reden was opmerkzaam gemaakt, zeide hij, dat hij over stuurboord was gaan bijleggen, omdat men meestal stoomschepen tegenkomt, derhalve ook een geheel onbegrijpelijke reden. Het ergste is echter, dat hij, toen hij de reis wilde vervolgen, dit zwaar beladen schip met geweld door den wind heeft willen krijgen, in plaats van te halzen. Het is heel begrijpelijk, dat bij die gelegenheid een zware zee over is gekomen, welke de deuren van het voorlogies insloeg. Vermoedelijk is deze zee beslissend geweest voor het lot van het schip en het mag wel hoogst waarschijnlijk worden geacht, dat er niets van dien aard was gebeurd, wanneer de kapitein had gehalsd. Ook de omstandigheid, dat de overloop aan het luikhoofd was vastgemaakt, heeft hier zeer ongunstig gewerkt. Trouwens met het oog op overkomende zeeën was dat hooge luikhoofd niet gunstig. Vermoedelijk is de bewuste zee tegen den voorkant van het luikhoofd gekomen en vervolgens teruggeslagen tegen den kap van het voorlogies. Het is dus wel zeer te betreuren, dat de kapitein met dit zwaar beladen schip niet voorzichtiger heeft gemanoeuvreerd. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, plaatsvervangend voorzitter, C. J. Caaters, G. J. Lap, W. Bakker, A. L. Boeser, leden. H. Wegener, buitengewoon lid, G. H. Mulder, plaatsvervangend buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 6 November 1931. (Oet .) B. M. Taverne, C. J. Canters, G. J. Lap, W. Bakker, A. L. Boeser, H. Wegener. G. Mulder, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris.

Afbeeldingen


Omschrijving: FLYING DUTCHMAN in de Limfjord augustus 1928
Collectie: Johannes, Leo M.
Vervaardiger: Unknown

Omschrijving: De FLYING DUTCHMAN afgemeerd in de haven van Maassluis (de foto dateert van omstreeks 1928)
Collectie: Johannes, Leo M.
Vervaardiger: Nelemans, P.M. - De Maassluische Fotohandel
Onderwerp: Havenopname

Omschrijving: De FLYING DUTCHMAN afgemeerd in de haven van Maassluis (de foto dateert van omstreeks 1928)
Collectie: Johannes, Leo M.
Vervaardiger: Nelemans, P.M. - De Maassluische Fotohandel
Onderwerp: Havenopname