1871

Op 08-05-1871 wordt voor de TITIA DOORNBOS, door kapt./ eigenaar E.G. de Jonge uit Groningen een eerste zeebrief aangevraagd voor zichzelf.

AH 180571
Zoutkamp, 15 mei. Uitgezeild TITIA DOORNBOS, De Jong naar Londen.
AH 260571
Londen, 23 mei. Aangekomen TITIA DOORNBOS, De Jong van Groningen.
AH 110771
Bij Kopenhagen, 7 juli, TITIA DOORNBOS, De Jong van Londen naar Riga.
AH 220771
Bolderaa, 17 juli. Aangekomen TITIA DOORNBOS, De Jong van Londen.
NVC 160871
Bolderaa, 10 augustus. Uitgezeild TITIA DOORNBOS, De Jong naar Holland.
NRC 241071
Rotterdam, 23 oktober. Van het schip (opm: kof) TITIA DOORNBOS, kapt. E.G. de Jong, van Riga met lijnzaad naar de Maas, dat 11 augustus van Bolderaa is vertrokken en 23 augustus te Elseneur gearriveerd, heeft men sedert niets meer vernomen.
NRC 251171
Amsterdam, 24 november. Aangaande de schepen TASMANIA, kapt. B.J. Jonker, van Archangel naar Amsterdam, de 22e augustus gezien op 61º NB 03º OL (opm: 50 mijl ten westen van de Sognefjord), ANNA ELISABETH, kapt. G.G. Schuur, omstreeks de 1e september van Newcastle vertrokken (opm: zie NRC 250273), en TITIA DOORNBOS, kapt. E.G. de Jonge, van Riga naar de Maas, de 23e augustus de Sond gepasseerd, heeft men sedert niets meer vernomen.

1876

NSC 100276
Gerechtelijke aankondigingen. In den jare 1800 zes en zeventig, den vijfden februari, ten verzoeke van Grietje Net, zonder beroep, wonende te Groningen echtgenote van Evert de Jong, schipper, gedomicilieerd te Groningen, aan wie bij behoorlijk geregistreerde beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, van den vijfden julj 1800 vijf en zeventig, vergunning tot het uitbrengen dezer openbare dagvaarding is verleend en aan wie bij geregistreerde beschikking derzelfde rechtbank van den een en twintigsten Jannarij 1800 zes en zeventig, verlof is gegeven om in dezen kosteloos te procederen , kiezende ten dezen domicilie ten kantore van Mr. Th. Haakma Tresling , procureur bij de arrondissementsrechtbank van en wonende te Groningen, die in dezen als zodanig voor haar zal occuperen , heb ik Theodorus Wilhelmus van Bergen, deurwaarder bij de arrondissementsrechtbank van en wonende te Groningen , ten eersten male gedagvaard: Evert de Jong, van beroep schipper, vroeger wonende Ie Groningen, doch thans afwezig, om na verloop van drie maanden na heden, en wel bepaaldelijk op vrijdag de twaalfde mei 1800 zes en zeventig , des voormiddags ten tien ure, te verschijnen voor de arrondissementsrechtbank te Groningen, alsdan zitting houdende in het gewone Lokaal harer terechtzittingen in de Oude Boteringestraat aldaar, ten einde: aangezien de eiseresse de elfden maart 1800 negen en zestig te Groningen met genoemden haren echtgenoot is gehuwd, alwaar zij hunne laatste gemene woonplaats hebben gehad ; aangezien gedaagde in de maand augustus 1800 een en zeventig is vertrokken van Kopenhagen als kapitein op het schip TITIA DOORENBOS, met een lading lijnzaad bestemd naar Schiedam; aangezien gedaagde hoogst waarschijnlijk bij een hevige storm, die omstreeks die tijd heeft plaats gehad, is omgekomen, daar er toch sedert die dag van vertrek uit Kopenhagen , zijnde den een en twintigsten Augustus 1800 een en zeventig, geen bericht van hem of van voornoemd schip is ingekomen, hetwelk onmogelijk te achten is, in aanmerking genomen de vaart van Kopenhagen naar Schiedam indien niet het schip met man en muis is vergaan: aangezien er dus meer dan drie jaren zijn verlopen sedert het laatste bericht van gedaagde zowel als omtrent het door hem bevaren schip is ingekomen en eiseresse er belang bij heeft, dat bij vonnis dezer rechtbank worde verklaard, dat er Rechtsvermoeden van Overlijden van de gedaagde bestaat en zulks sedert den een en twintigsten augustus 1800 een en zeventig, ten einde een ander huwelijk te kunnen aangaan (opm: bekort)