1918-00-00: |
Op de 3e reis, vertrek 9 april 1918 van Vlaardingen naar Gothenburg) is de Lichtstraal II nooit aangekomen. 29 juni, nabij IJmuiden is alleen een hoefijzervormige reddingsboei gevonden die van de sedert begin april vermiste Lichtstraal II afkomstig was. Het schip is waarschijnlijk vergaan door torpedering of door een mijn.
No. 89. UITSPRAAK van den Raad voor de Scheepvaart betreffende liet met man en muis vergaan van het zeilschip Lichtstraal II. Het uitblijven van de Lichtstraal 11 deed het vermoeden rijzen, dat dit schip door eene ramp zou zijn getroffen. Overeenkomstig het voorstel van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart besloot eene commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, dat deze een onderzoek naar de vermoedelijke ramp zou instellen, welk onderzoek plaats had in 's raads openbare zitting van 7 Augustus 1918. De raad nam kennis van de gegevens door de scheepvaartinspectie en de reederij verstrekt omtrent het schip en het vertrek, zoomede van de berichten omtrent het mogelijk opbrengen van de Lichtstraal 11 naar Engelsche of' Duitsche havens. Uit een en ander is den raad het navolgende gebleken: De tot vrachtschip verbouwde houten zeillogger Lichtstraal 11, toebehoorende aan de naamlooze vennootschap: Visscherij en Vrachtvaart Maatschappij „Onderneming", te Vlaardingen, groot 63,75 netto reg. ton, vertrok 9 April 1918 van Rotterdam met eene lading stukgoederen, voornamelijk bestaande uit hoepels en gedroogde groenten, naar Gothenburg. Het schip stond onder bevel van A. van Noort, de verdere bemanning bestond uit 5 personen. Het laatste onderzoek had door de scheepvaartinspectie plaats op 17 December 1917, toen alles aan boord in orde werd bevonden. Nadien heeft het schip nog ééne reis gemaakt; uit het journaal omtrent die reis is niets bijzonders gebleken. Sedert den datum van vertrek, 9 April, is van liet schip noch van de opvarenden iets
vernomen. Echter is in Juni door een botter dwars van Scheveningen visschende, tusschen wrakhout eene reddingsboei van de Lichtstraal 11 opgevischt en aan de reederij ter hand gesteld. Ook in Engelsche en Duitsche havens is niets omtrent dit schip bekend. De raad is van oordeel, dat de Lichtstraal II op of na 9 April 1918 met man en muis is vergaan. De oorzaak kan niet met zekerheid worden vastgesteld, doch de raad acht het waarschijnlijk dat deze verband houdt met de oorlogsomstandigheden. Aldus gedaan op 7 Augustus 1918 door de heeren mr. A. J. Cnoop Koopmans, voorzitter; W. Allirol. C. L. J. Kotting, D. H. Hinlopen, leden; K. Posthumus Meyjes. plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door den voorzitter ter openbare zitting van 15 Augustus 1918. |