|
Raad voor de Scheepvaart. Schip op de kust geslagen. De Raad stelde een onderzoek in naar het stranden en wrak slaan op de kust van Texel op 5 november 1918 van het zeilschip MARTINA PETRONELLA, van de rederij N.V. Vrachtvaart Mij. Caland te Rotterdam. De schipper P.C. Kruit te ‘s-Gravenhage, als getuige gehoord, verklaarde, dat het schip circa 40 à 50 jaar oud was. Het was met zes man bemand en had een ballast van 45 ton zand. Op 4 november vertrok het schip bij gunstig weer uit Rotterdam. Later werd het weer slechter; er stond een hevige ZZW wind. Het versperde gebied, dat nog van kracht was, heeft getuige vermeden. Om half 12 ‘s avonds, toen het schip Egmond gepasseerd was, hoorde getuige een geweldigen klap; het zeil was aan flarden geslagen. Ook het bazaanzeil scheurde en de bazaangaffel was gebroken. Het laatst had getuige de boei dwars van Bergen gezien en hij had bij de boei van Petten koers gezet op het Haaks-vuurschip. Hij wilde de haven binnenlopen, om Nieuwediep te bereiken en trachtte ‘s morgens het anker klaar te maken, doch voordat het anker was uitgelegd strandde het schip. Daar het onderzoek ook liep over de vraag of het ongeluk te wijten was aan een daad of nalatigheid van de schipper, deelde getuige in antwoord op de vragen van de president mee, dat hij het diploma grote vaart 3e klasse bezat en vroeger op de visserij had gevaren. Hij ging toen in militaire dienst, nadat hij tevoren nog drie reizen op schepen van de Mij. Nederland had meegemaakt. In 1917 had hij een diploma van de Zeevaartschool behaald. Ten slotte verklaarde getuige nog, dat hij aan de wal ten anker wilde komen, om gunstig weer af te wachten. Hij heeft het gevaar van stranding wel onder de ogen gezien, maar hij dacht het wel te kunnen wagen, omdat de zee onder de wal wat kalmer was. De inspecteur voor de scheepvaart was van mening, dat de schipper geen voldoende zeemanschap bezit. Het was geen manier, om zulke grote zeilen te dragen. Spreker achtte het niet nodig, dat het schip aan het strand moest komen.
|