|
Middelburg, 6 december. Wij zijn thans in staat gesteld enige bijzonderheden mede te delen, omtrent het treurig verlies van het brikschip HARMONIE, kapt. E. Petersen (opm: zie DC 071224), hetwelk, met een lading suiker en koffie, uit Suriname naar deze stad, op den 30 september l.l. was afgekomen, doch op de rotsen van Whitland Baai (opm: Whitsand Bay), aan de westzijde van de Ramhead (opm: Rame Head), nabij Plymouth, in de nacht van den 23 november is vergaan. Dit schip passeerde Lezard in de besten staat des namiddags van den 22, toen zich de wind allengskens tot een hevige storm begon te verheffen, die hetzelve naar de wal voerde, zo dat men te middernacht Meeuwe Steen (opm: Eddystone, 50º11’ N.B. 4º16’ W.L.) ruim twee mijlen ten noorden van zich hield. Alles aanwendende om het uit de wal te houden, brak in die nacht, door een hevige windvlaag, de grote ra, de brikboom en fokkehals, en daar het schip nu reddeloos van zeilen was, trachtte men de gehele nacht door om al drijvende Plymouthzand te bereiken en de dag af te wachten, waartoe men zo veel mogelijk het brikzeil en groot marszeil had geklaard; doch daar nu de fokkebrassen door de stompen van de grote ra onklaar geraakt waren, en men dus geen bestuur over het schip had om het van lager wal te houden, kon men niets anders verwachten dan tegen de steile klippen te worden gedreven, zo als dan ook, in een der bij mensen geheugen woedendste stormen, in de vroege morgenstond van den 23, tussen 5 en 6 ure, ongelukkiglijk plaats had; terwijl bij de eerste breekzee die men overkreeg, dadelijk drie man verloren gingen. Ieder schepeling nu niets dan een onvermijdelijke dood voor ogen ziende, daar hun de steile klippen boven het hoofd hingen, sprong de stuurman, die men op zijn begeerte in de loodlijn vast maakte, tegen dezelve op, doch verdween ogenblikkelijk; op deze wijze zijn ook de bootsman, alsmede de matroos A.J. de Jonge, verloren geraakt, die zulks insgelijks enige ogenblikken na hem wilden beproeven. Het schip geraakte vast in een scheur of spleet, tussen de hoge rotsen, van waar het noodgeschreeuw der equipage door toevallig in de hoogte voorbijgaande kustbewoners gehoord werd; deze lieden, spoedig licht gehaald en een lang touw over het dek geworpen hebbende, werden de kapitein, timmerman, kok en de drie overgebleven schepelingen, een voor een, langs de klippen en doornbossen, tot boven op dezelve, en dus op de wal gesleept; echter niet zonder zich, vooral de kapitein, merkelijk te bezeren, daar hij zijn trommel met scheepspapieren aan zijn lichaam gebonden had terwijl hij werd opgehaald (opm: de teruggezonden zeebrief werd inderdaad via de consul-generaal in Londen op 13 december door de autoriteiten ontvangen). Overigens vernemen wij, dat schip en lading geheel weg zijn, en het niet noemenswaardige dat daarvan geborgen is kunnen worden, nauwelijks de kosten van vervoer zal kunnen opleveren; zo dat men nu slechts een ongelukkige kapitein met zijn overgebleven manschappen te huis verwacht, daar men de billijkste hoop voedde van een beladene kiel, met deszelfs volle equipgie, in ons midden terug te zien; terwijl ongelukkige weduwen en bloedverwanten terecht het verlies hunner echtgenoot en vrienden betreuren. De berichten, die onze scheeps-reders alhier van hun correspondenten te Plymouth, betrekkelijk dit ongeval, ontvangen hebben, van die storm gewag maken, melden daarvan, als een voorbeeldeloze omstandigheid, dat vijf en twintig schepen, binnen hun haven of verloren of masteloos zijn geraakt. Geen wonder dat een reddeloos schip, door zulk een storm, die hetzelve rechtstreeks naar de wal voerde, tussen de klippen werd gesmeten en in zo vreselijke branding totaal verbrijzelde.
|