|
Aangaande de moord, aan boord van het Nederlands koopvaardijschip (opm: schoener) FENNECHIENA, te huis behorende te Nieuwe Pekela, nemen wij het volgende extract uit een brief van de gezagvoerder Otto R. Hotze, uit de Veendammer Courant over: Slechts twee dagen in zee, toen de stuurman de Grooth de eerste wacht had van ’s avonds 8 tot 12 uur met 2 van het volk, gaat deze ten 10 ure vooruit, om de matroos James Rodger, een Engelsman, te zeggen, dat hij aan het roer moest komen. Deze was zo woedend, dat hij, zonder dat de stuurman nog iets gezegd had, hem een slag met een stuk ijzer toebracht en toen dadelijk de hals afsneed en over boord wierp. De kok Jacob Biemholt, die de wacht met mij had en waarschijnlijk wakker te kooi lag, gaat er uit om de stuurman te helpen, die nog buiten boord aan een eind touw hing, dat hij gegrepen had. Jacob, niet wetende, dat de stuurman geslagen en gesneden was, is druk bezig om de stuurman op te halen, doch de matroos James Rodger is eensklaps achter hem, grijpt hem bij de benen en gooit Jacob ook over boord. Nu beiden aan het touw hingen, snijdt Rodger dat af, zodat ze verdronken zijn. Van dat gebeurde wisten wij niets, namelijk ik en een matroos, dien ik te Londen gekregen had, aangezien wij sliepen en alles op het voordek gebeurde. Doch toen zij tegen het achtereinde van het schip gedreven waren, heeft een van de over boord geworpenen geroepen van: “Help! Pik mij op! Ik drijf” De Amerikaanse matroos John Hughes, die het roer had, heeft dit gehoord en riep: “Een man over boord”. Toen vloog James Rodger achteruit met de grote bijl in de hand, om deze het stilzwijgen op te leggen. Hij bleef bij de kajuit staan, om ook mij dood te slaan, als ik aan het dek kwam. Daar ik nergens van wist, zou ik zeker op het dek zijn gegaan, omdat ik wakker was geworden door het slaan der zeilen, en Frans ook; maar deze ziet hem gelukkig dadelijk bij de kajuit staan met opgeheven bijl. Toen sprong Frans in de kajuit en mij die opging op ’t hoofd, roepende: “Moord, kapitein, geef de wapens; ik geloof, dat de stuurman al over boord is.” Wij deden spoedig kogels in de geweren, en de revolver werd geladen, doch deze wilden niet af, daar ik ze twee dagen te voren ingesmeerd had met olie, zo van buiten als van binnen. Wij konden niet op het dek komen, zonder gevaar te lopen vermoord te worden. Ten 1 ure ’s nachts vroeg Rodger mij, of ik niet aan het dek kwam. Op mijn vraag, waar de stuurman was, kreeg ik ten antwoord: “Hij is naar de hel, en ik reken daar komt gij ook, als gij boven komt.” Toen maakte hij de kajuit dicht, legde zeilen om het schijnlicht, opdat wij iets aan het dek konden zien, voorzag alles met ankers en kettingen, en wilde de boot over boord hebben. De andere twee manschappen moesten hem helpen, of zij zouden er ook aan gaan. Zij hebben toen de boot in de waarding gezet; hij sloeg de bodem van het waterrat in en sneed het schoonerzeil in stukken. Vervolgens ging hij voorin, om de poort open te slaan, doch toen sneed ik hem de pas af, door het schot in de kajuit in stukken te breken, vooruit over de lading te kruipen en daar weer te breken, om op hem te kunnen schieten of hem anders te overmannen, Hij wachtte mij evenwel niet op. Toen hij mij hoorde kloppen en breken, ging hij snel langs het dek en maakte het luik dicht, opdat wij nergens konden uitkomen. Toen beproefde hij het schip in brand te steken, doch de beide anderen zeiden, dat ze nog te ver van land waren, en dat bleef dus na. Woensdag zag ik zijn schaduw in de zon door de zeilen, om het vallicht. Dadelijk schoot ik op hem, doch de kogel miste. De zeilen geraakten in brand, doch werden door hem geblust. Donderdag avond legde hij zich bij het roer te slapen, opdat de anderen hem maar even behoefden aan te stoten, als wij iets begonnen. De Amerikaan nam de bijl bij hem weg, toen hij sliep, en bracht hem daarmede zulk een slag toe, dat hij niet weer overeind kwam. Toch trok hij nog het mes, maar viel dadelijk neer, toen hij nog enige bijlslagen ontving. Dadelijk riepen beiden: “Kapitein, de moordenaar is dood.” Edoch, wij durfden het niet geloven, denkende , dat ze met hun drieën het op ons gemunt hadden, en zeiden daarom, dat ze hem in de kajuit zouden nederwerpen. Zij namen toen de kettingen en zeilen van de kajuits-kap af en smeten hem neer. Wij vingen hem op de bajonetten van de geweren op, en, na ons van zijn dood overtuigd te hebben, liet ik een voor een beneden komen. Wij hebben het lijk vervolgens buiten boord geworpen. Tot overmaat van ramp was de ene matroos ook ziek geworden, zodat ik mijn reis van 34 dagen met twee man en een kranke heb volbracht, waarvan de 2de stuurman Frans en ik 4 dagen in doodsangst hebben doorgebracht. Tot toelichting diene, dat de stuurman De Grooth te huis behoort te Nieuwe Pekela, en de kok J. Biemholt te Nieuwe Schans.
|