|
Veendam, 20 november. Nu een kleine drie maanden geleden verliet de Nederlandse schoener JAN SMIT, kapt. Germ Boon, van Veendam, met een lading rum en spiritualien de rede van Martinique. De equipage bestond uit slechts vijf man, kapitein, stuurman, kok en twee matrozen. De zoon van de kapitein had men, lijdende aan gele koorts achter moeten laten in het hospitaal van Martinique. Slechts een paar dagen was men in zee of er vertoonden zich, eerst bij de kapitein en weldra ook bij de beide matrozen verschijnselen van dezelfde ziekte, weshalve besloten werd het roer te wenden en onmiddelijk naar het eiland terug te keren. Daar aangekomen vond men de zoon van de kapitein reeds overleden en de kapitein zelf werd nu met de beide matrozen in het hospitaal opgenomen, waarin een der laatstgenoemden weldra overleed. De stuurman Gosse Boon, een jongere broer van de kapitein, nam nu het bevel op zich en na vijf dagen op de rede te hebben gelegen, ontving deze van de consul bevel om te vertrekken en het schip naar Europa te brengen met de kok en twee zwarte matrozen. De kapitein en de nog levende der matrozen moesten op het eiland achterblijven. De stuurman aanvaardde nu de reis en bracht na een lange en moeilijke tocht schip en lading behouden naar Europa, waar het, gelijk vorige week in dit blad werd vermeld, te Havre is binnengevallen, terwijl de inmiddels herstelde kapitein reeds een paar dagen vroeger met een andere reisgelegenheid in Nederland was teruggekomen. Dit korte reisverhaal, dat misschien voor een roman overvloedige stof zou opleveren, bewijst voor de honderdste maal dat de Nederlandse zeeman van onze dagen niet voor zijn voorvaderen hoeft onder te doen. Stuurman Gosse Boon verdient zeker wegens deze reis nog wel meer dan een eervolle vermelding.
|