|
Batavia, 27 augustus. Het Nieuw Bataviasch Handelsblad deelt het volgende verhaal mede aangaande de schipbreuk van DE SOLIDE : De Nederlandse brik DE SOLIDE, kapt. L. den Breems, te huis behorende te Amsterdam, bestemd naar Rotterdam en geladen met Japanse goederen, zeilde met gunstige gelegenheid, ofschoon bij mistig weder, op de 13e mei jl. de haven van Nagasaki uit. Spoedig trok de mist op, en de kapitein dacht in drie dagen op de hoogte van Shanghai te zijn. Maar opeens veranderde het weder. De lucht betrok, en er viel een dichte regen. Gedurende acht dagen waren alle waarnemingen onmogelijk. De kapitein liet het schip bijleggen, en eindelijk brak op de 24e mei de zon door. Naar gissing bevond men zich toen op 23º 54`NB. en 19º 18`OL. De gelegenheid werd nu gunstiger; het schip liep 7 à 8 mijlen, toen het bij de Pescatorie- eilanden (opm: Pescadores Eilanden) kwam. Des namiddags van diezelfde dag werd de laatste rots van die eilandengroep gezien, toen op eenmaal het schip een hevige schok onderging, die door een tweede nog heviger gevolgd werd. Er stond een vreselijke branding, en de zee sloeg telkens over het schip heen. De kapitein liet de zeilen opgijen en de boten uitzetten. Het water drong tot in de kajuit. Het was toen een heldere lucht en klaar dag Van de rotsen zag men een boot het schip naderen, men meende om hulp te verlenen; op een halve scheepslengte genaderd, zag men de vijf opvarenden zich te water begeven, die het schip zwemmende bereikten. Nauwelijks waren zij aan boord, of zij drongen de kajuit binnen, waar zij alles openbraken. Er bevonden zich slechts 2 passagiers aan boord, de heer S. en een Engelse jonge dame. De grote boot werd uitgezet; daarin werden de scheepspapieren geborgen, en de heer S. werd door de kapitein gelast zich daarin te begeven met enige van de equipage. De kapitein wilde het schip niet verlaten, en de dame vond het no fashion, om zich met die mannen in een bootje te wagen. De zee stond hol, en de branding was vreselijk. Het schip viel geheel op zijde; de masten lagen op het water, zodat alles wat zich op het dek bevond te water ging. De kapitein, de Engelse dame en de overigen van de equipage klommen op de kiel van het schip. Enige minuten zag men de boot, waarin de heer S. zich bevond, tegen de golven worstelen en toen omslaan. Enigen, waaronder ook de heer S., wisten zich te redden op stukken hout, als de kajuitskap, de kippenhokken, en bereikten alzo de rots. De heer S. was geheel bewusteloos, in welke toestand hij 2 uren bleef. Toen hij tot zich zelve kwam, zag hij de hofmeester bij zich staan, die hem alles behalve vertroostende berichten mededeelde betreffende de bevolking, die men de rots naderen zag. Zij werden nu naar een ander eiland overgebracht, waar zij de kapitein met enige der scheepslieden terugvonden. Dertien waren nu gered; de overige elf personen, waaronder ook de lady, waren in de golven omgekomen. Het portret der dame was aan land gespoeld, en de heer S. heeft het bewaard. De geredden werden van alles wat zij bij zich hadden beroofd : horologien, kleinodien, geld, alles werd hen ontnomen ; zij moesten hard werken, roeien en de grond spitten, en kregen slechts weinig te eten. Gelukkig duurde die toestand slechts vier dagen. Een Chinees oorlogsschip, met een Engelse kapitein als supercarga en een Engelse machinist aan boord, merkten de tekenen, die zij gaven. Een gewapende sloep haalde hen van het eiland af: voorkomend werden zij aan boord van het reddende vaartuig behandeld en behouden te Amoy aan wal gezet. De kapitein moest zich naar Shanghai begeven met het overgebleven scheepsvolk, ten einde zich aangaande het gebeurde te verantwoorden. De heer S. ondervond alle ondersteuning van de Nederlandse consul te Hongkong en werd van geld en klederen voorzien. Van daar vertrok hij met het Nederlandse schip JACOBA HELENA, kapt. J.J. Swart, naar Batavia, waar hij enige dagen geleden behouden aankwam.
|