|
Verhaal van een schipbreuk. Te Banjoewangi is op 25 maart aangekomen de grote boot van het Nederlandse barkschip HOLLANDER. Daarin zaten de 1ste stuurman, de 2de stuurman, de hofmeester en 24 Javaanse schepelingen, die schipbreuk hadden geleden op pl.m. 20°45’ Z.B. en 111° O.L. Het verhaal, zoals een welwillend lezer van ons blad de beleefdheid had ons toe te zenden, luidt als volgt: De 11e februari jl. zeilde de HOLLANDER uit van Probolingo. Het schip was geladen met suiker en kapok en werd gevoerd door Jan Gerrit van Beest. De 15e maart (opm: waarschijnlijk is bedoeld februari) ging men van Banjoewangi naar Sydney (New South Wales) en hoewel de kapitein reeds ziek was van ’t begin der reis, bleef ook hij aan boord en aanvaardde de tocht. De 5de maart lag de kapitein op de hoogte, die hierboven gemeld is, in zijn kajuit op een rustbed; in 5 dagen was hij niet op het dek geweest. Plotseling hoort hij een ontploffing en bespeurt in de kerk een dikke rookwolk, achtervolgd door een helle vlam, die bij de bezaansmast uit het tussendek scheen voort te komen. Verschrikt ging hij zo goed en zo kwaad hij kon naar boven, vertelde het feit aan de wachthebbende 2de stuurman en gaf order, om onmiddellijk de eerste stuurman en de equipage aan dek te roepen. Daaraan werd gevolg gegeven, doch zo snel greep de brand om zich heen, dat men nauwelijks de tijd had, om de grote boot over boord te zetten, hoewel men daaraan niet meer dan 20 minuten besteedde. De gehele bemanning nu werd in die boot verzameld, teneinde de vuurdood te ontgaan, want de beide andere boten waren in reeds in brand geraakt en niets konden zij meenemen, dan de kleren, die zij aan hun lijf hadden en een vaatje met ongeveer 50 liter water. Het schip was weldra geheel uitgebrand en zonk kort daarop. De derde dag daarna schoot de kapitein zich voor het hoofd met een revolver en de 5de werden de ongelukkigen aan boord genomen van het Russisch fregat WALTIKKA, kapt. Hjelt. Daar werden zij uitmuntend ontvangen. De gezagvoerder deed alles, wat hij kon, om hen het droevig toneel te vergoeden. De volgende dag verlieten zij het schip, na behoorlijk geproviandeerd en zoveel mogelijk van alles, wat zij konden nodig hebben, voorzien te zijn. Nog twaalf dagen dobberden zij rond op de baren; met veel ellende en veel bezwaren hadden zij te worstelen, doch eindelijk werd Banjoewangi bereikt, waar zij nu zijn en door de ingezetenen op de humaanste wijze worden bejegend, en verzorgd. Tot zover onze berichtgever, die wij bedanken voor zijn mededelingen. De verdere bijzonderheden, ons toegezegd, blijven wij gaarne inwachten.
|