1855-03-20: |
Final Fate: Missing
Akte van vermissing
Gerechtelijke aankondiging. In jare 1800 negen en vijftig (1859), den derden december, ten verzoeke van I°. Antje Pouls Bleeker, weduwe wijlen Jurjen Alberts Brugma, wonende te Zuider-Christiaan-Everhards-Polder, Koningrijk Hannover, als moeder en voogdes over hare zes in echte met wijlen Jurjen Alberts Brugma voornoemd verwekte minderjarige kinderen, genaamd : Jane, Wouter , Metje, Hilke, Poul en Hendrik Jurgens Brugma in hoedanigheid van vader van Wolter, Geessien en Hilke Hendriks Brugma, minderjarige kinderen, verwekt bij zijne hierna sub 2°. te noemen Huisvrouw H. G. Haveman; 2°. Henderika Geerts Haveman, huisvrouw van, gesterkt met en gemachtigd door H.W. Brugma, sub I°. vermeld, en 3°. Hendericus Wolters Brugma, allen te Nieuwe Schans gewoond hebbende, doch wier woon- of verblijfplaats thans geheel onbekend is, om op een termijn van vrije drie maanden en wel bepaaldelijk op woensdag den negentiende oktober 1800 negen en vijftig, des voormiddags ten tien ure, te verschijnen voor de Arrondissements-rechtbank te Winschoten, alsdan zitting houdende in hare gehoorzaal in het Paleis van Justitie te Winschoten, in wijk 2, n°. 178; — ten einde alsdan en aldaar : aangezien de gedaagden te samen op den twintigste Maart 1800 vijf en vijftig ( 20 maart 1855) met het kofschip NENO BURHOVEN van Helvoetsluis zijn uitgezeild met destinatie naar Riga, zonder volmacht tot het waarnemen hunner zaken afgegeven of orde op het beheer derzelve gesteld te hebben, en na hun vertrek, dus sedert omstreeks vier jaren, van hen of van hun aanwezen of van hun overlijden geen het minste bericht is ingekomen, terwijl het schip ook bepaaldelijk Elseneur niet is gepasseerd en alzo hoogst vermoedelijk met man en muis is vergaan; aangezien de eisers in hunne boven opgegeven betrekking tot de afwezigen gerechtigd zijn om, indien zij overleden mochten zijn, naar mate dier betrekking als hunne erfgenamen op te treden en hunne plaats te vervullen in zodanige nalatenschappen, waartoe zij met hen geroepen mochten zijn, en zij uit dien hoofde er belang bij hebben, dat de onzekerheid, waarin zij nopens der gedaagden bestaan verkeren, plaats make voor die rechtszekerheid welke de wet in gevallen als het onderwerpelijke aan de hand geeft; aangezien de gedaagden, ofschoon behoorlijk gedagvaard bij exploit van mij deurwaarder, van den een en twintigste maart jongstleden, niet zijn verschenen en de rechtbank bij boven aangehaald vonnis heeft verleend verstek en ten profijte van dien ene nieuwe dagvaarding heeft bevolen, Te doen blijken van hun aanwezen op zodanige wijze als de wet verlangt, zullende de eisers, bijaldien noch de gedaagden, noch iemand voor hen opkomt, die van hun bestaan doet blijken, ten dienende dage daartoe concluderen dat het hun worde vergund de gedaagden ten derden male overeenkomstig het voorschrift der wet te doen dagvaarden, met uitspraak over de kosten. Ik heb dit exploit gedaan bij aanplakking aan de Hoofddeur van het Paleis van Justitie te Winschoten, alsmede van het Huis der Gemeente te Nieuwe Schans, en voorts een afschrift gelaten aan den Heer Officier van Justitie bij de Arrondissements-rechtbank te Winschoten, sprekende met Z. P. achtbare in persoon, die het oorspronkelijke dezes met gezien heeft getekend, terwijl dit exploit zal worden geplaatst in de Nederlandse Staats-courant en de Provinciale Groninger Courant, dagbladen daartoe aangewezen bij voormeld Vonnis. Voor eensluidend afschrift, Mr. J. Gockinga, Procureur. |