|
Advertentie. Op heden den vijf en twintigste mei des jaar een duizend acht honderd en zestig heb ik Louwrens Harmenzon, deurwaarder bij het Provinciaal Gerechtshof van Friesland, wonende te Leeuwarden, als zodanig beëdigd, het patent over het lopende dienstjaar niet bekomen hebbende, ten verzoeke van Tjitske IJsbrands Mulder, zonder beroep, wonende te Harlingen, huisvrouw van Rintje de Boer, hierna genoemd, domicilie kiezende ten kantore van Mr. Johannes van der Veen, procureur bij de Arrondissement Rechtbank te Leeuwarden, wonende aldaar, die in dezen als zodanig voor haar occupeert, uit kracht van het verlof verleend bij het vonnis der Arrondissement Rechtbank te Leeuwarden van den 8 mei 1860 (behoorlijk geregistreerd), ten eerste male gedagvaard: Rintje de Boer, in der tijd Koopvaardij Kapitein ter Zee, gedomicilieerd te Harlingen, doch thans afwezig, en dien ten gevolge mijn exploit doende bij aanplakking aan de voorname deur der vergaderplaats van de Arrondissement Rechtbank te Leeuwarden en aan het huis der gemeente te Harlingen, terwijl ik een afschrift dezes, alsmede afschrift van het vonnis houdende verlof tot het doen dezer eerste openbare dagvaarding, heb overgegeven aan den Edel Achtbaren Officier bij voornoemde Rechtbank, die het oorspronkelijke met gezien heeft getekend, zullende hetzelve voorts in het Algemeen Amsterdamsch Handelsblad en de Leeuwarder Courant worden geplaatst, om, na verloop van drie maanden, en wel op dinsdag de elfde september achttien honderd en zestig, des voormiddag te tien ure, bij Procureur te compareren voor de Arrondissement Rechtbank te Leeuwarden, zitting houdende in het Paleis van Justitie aldaar, ten einde: Aangezien gedaagde op den 26 april 1800 zeven en vijftig met het Nederlandse Smakschip, genaamd ALIDA ELISABETH, is vertrokken van Harlingen naar Londen, zonder dat er immer enige tijding van hem is ingekomen, doch dat, volgens ingewonnen berichten, er alle vermoedens bestaan, dat dit schip de 27e april daaraanvolgende op de Engelse kust en wel op Bassowzand met man en muis is vergaan, zodat dan ook sedert die tijd niets van hem is vernomen (opm: zie NRC 270557): Aangezien thans meer dan drie jaren na het vertrek van gedaagde zijn verlopen, zonder dat enig bewijs is ingekomen van zijn aanwezen of van zijn overlijden: Aangezien er alzo rechtsvermoeden van overlijden van den gedaagde bestaat, en zulks sedert de 27e april 1800 zeven en vijftig, en de requirante in hare betrekking van echtgenote er belang bij heeft dat zulks bij vonnis door voornoemde Rechtbank worde verklaard, ten einde aan haar als achtergebleven echtgenote vergunning worde verleend, om een ander huwelijk aan te gaan; Mitsdien aan gemelde Rechtbank, hetzij in persoon, hetzij door iemand van zijnentwege, van zijn aanwezen te doen blijken; den gedaagde tevens aanzeggende, dat, ingeval noch de gedaagde, noch iemand voor hem, op deze dagvaarding, bij voorafgestelde Procureur, mocht opkomen, en alzo niet behoorlijk van zijn aanwezen mocht blijken, door de requirante zal worden geconcludeerd, dat haar daarvan zal worden verleend acte en tevens verlof tot het doen van ene tweede openbare dagvaarding, en zulks met reserve van kosten. De kosten dezes zijn elf gulden drie en dertig en een tweede cent. Exploit: NLG 0,75 L. Harmenzon Schrijfloon: NLG 1,20 Gezien bij mij Officier bij de Rechtbank te Leeuwarden Zegels: NLG 1,38 Visa: NLG 0,30 (get.) J.M. van Beijma Aanplakken: NLG 0,60 Afstandgeld: NLG 6,00 Registratie: NLG 1,10½ NLG 11,33½ Geregistreerd te Leeuwarden den vijf en twintig mei 1800 en zestig, deel 42, folio 81, recto vak 2, een blad, geen renvooi. Ontvangen voor recht NLG 0,80, voor 38 opcenten NLG 0,30½, te samen een gulden tien en een tweede cent. De ontvanger, Van Nooten
|