|
Harlingen Den 28 november binnengekomen het smakschip ZEELUST, kapt. J.R. de Boer, ledig van Zaandam. Den 29 dito uitgezeild het sloepschip WATERLOO, kapt. Charles Warren Jz, met boter naar Londen. Den 1 December binnen gekomen het smakschip GOEDE HOOP, kapt. H.H. Top, terug uit zee, laatst van Zwartsluis. Den 3 dito binnen gekomen het tjalkschip HOFNUNG, kapt. G. Smeltzer, met hennep en klaphout (opm: tot duigen gekloofd hout voor klein vaatwerk) van Kockshaven (opm: mogelijk Cuxhaven). Uitgezeild het barkschip JUSTUS BLEEKER, kapt. Hendrik Hendriksen, met ballast naar Emden. Den 6 dito binnen gekomen het smakschip VIER GEZUSTERS, kapt. Roelof G. Oostra, met hout van Elbing (opm: Elblag). Uitgezeild het schonerschip LUNA, kapt. Robert Cubett, met boter naar Londen. Den 7 dito binnen gekomen het kofschip ARIUS JOHANNES, kapt. H. van Wijk, met ballast van Brugge. Den 11 dito binnen gekomen met assistentie van de ijsschuit (opm: sleepboot, meestal een visserman) en manschappen, ’s Rijks recherge (opm: recherche) vaartuig, gestationeerd geweest op de Abt (opm: bank ten zuiden van Terschelling, thans Grote Plaat en Jacobsruggen geheten), en het schip de JONGE JONGEN (opm: JONGE JORGEN), kapt. Siemen Broon, met tarwe en bonen van Tonningen (opm: Tönning) naar Amsterdam gedestineerd, hebbende op de Abt een gedeelte der lading in de ligter van Jan Scheltema overgedaan, dewelke ook alhier gearriveerd is; het snikschip de JONGE MARTHA, kapt. Abel Jacobs Duken, en het snikschip de TWEE GEBOEDERS, kapt. Geert E. Tuk, hebbende alle op de Abt in het ijs bezet geweest.
|