Inloggen
ZEEPLOEG - ID 12288


In dienst
Onder Nederlandse Vlag tussen:1815-08-03 / 0000-00-00

Identification Data

Bouwjaar: 1815
Categorie: Cargo vessel
Voorstuwing: Sailing Vessel
Type: Pink (grote vaart)
Masten: Three masts
Material Hull: Wood
Construction Data

Scheepsbouwer: Pieter Duijn, Zaandam, Noord-Holland, Netherlands
Date Laid Down: 1803-00-00
Delivery Date: 1815-01-18
Technical Data

 
Length 1: 136.00 Feet (Amsterdam) Registered
Beam: 32.00 Feet (Amsterdam) Registered
Depth: 16.18 Feet (Amsterdam) Registered
Zeebrieven en Turksche passen

Record type Zeebrief
Zeebrief jaar: 1815
Datum agenda: 1815-08-03
Register nr: 18150216
Scheepsnaam: ZEEPLOEG
Type: Cargo
Lasten: 0
Gebouwd in binnen- of buitenland: Binnenlands
Zeebrief / Turksche pas verzocht door: Stadt, Engel van de
Plaats: Zaandam
Kapitein op moment van verzoek: Manzelman, P.J.
Opmerkingen: Eerste zeebrief

Bekijk de overige zeebrieven / Turksche passen van dit schip
Ship History Data

Date/Name Ship 1815-01-18 ZEEPLOEG
Manager: Firma Engel van de Stadt & Zoonen, Zaandam, Noord-Holland, Netherlands
Eigenaar: Firma Engel van de Stadt & Zoonen, Zaandam, Noord-Holland, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Zaandam / Netherlands

Ship Events Data

1803-00-00: Building History
De pink ZEEPLOEG is in 1803 op stapel gezet maar pas in 1815, na het vertrek van de Fransen en na zware verbouwing, in de vaart gekomen.

1815-03-07: De ZEEPLOEG wordt na een grondige verbouwing door de eigenaar aangeboden aan de Koning en de Minister van Kolonien voor een te maken reis naar de kolonien.
Klik hier om de afbeelding te bekijken
1817-12-00: Final Fate: Condemned

De pink ZEEPLOEG onder kapt. P.A. Manzelman werd in december 1817 in Bergen, Noorwegen, afgekeurd en verkocht

Gezagvoerders

Datum vanaf: 1815
Kapitein: Manzelman, Paulus Jan
Overige informatie: 0

Monsterrollen

Opgemaakt Amsterdam
Datum: 1815-09-09
Scheepsnaam voorvoegsel:
Scheepsnaam: ZEEPLOEG
Schipper: Manzelman, Paulus Jan
Scheepstype: pink
Grootte:

Bekijk alle monsterrollen Bekijk alle monsterrollen
Afbeeldingen


Omschrijving: Scheepsmodel van de pink ZEEPLOEG, welke zich bevindt in de kerk van Herdla, Noorwegen. http://www.kirken-askoy.no/?p=14323.
Collectie: Onbekend
Vervaardiger: Hanselmann, Knut
Onderwerp: Scheepsmodel
Algemene informatie

1815

Op 3 augustus 1815 werd de eerste zeebrief verstrekt voor de ZEEPLOEG, aangevraagd door Engel van de Stadt, Zaandam, voor P.J. Manzelman als kapitein.

LCO 011115
Sedert onze laatste zijn te Texel uitgezeild: ARINUS MARINUS (opm: eerste reis onder Nederlandse vlag van dit in augustus uit Engeland aangekochte fregat ex-CEYLON), kapt. Arij Langeveld, naar Batavia, ZORGVULDIGHEID, kapt. J. Hulsen, ZEEPLOEG (opm: eerste reis van deze pink), kapt. P.J. Manselman en de SURINAAMSCHE VRIEND, kapt. C. Kraaij, alle drie naar Suriname.

1816

RC 210316
Amsterdam, 13 maart. Ds. H. Uden Masman, Predikant te Paramaribo in Surinamen, is, met het schip de ZEEPLOEG, kapt. Mosselman, den 12 december 1815, met zijne vrouw en kinderen, aldaar behouden en welvarend aangekomen. (opm: deze pink was in 1803 te Zaandam gebouwd en in januari 1815 zwaar vertimmerd en in staat gebracht om een langzee te kunnen bouwen; d.w.z. voor de grote vaart ingericht; volgens de zeebrief heette de kapitein Jan Paulus Manzelman)

Op 10 april 1817 werd een Turkse Pas met bestemming Philadelphia verleend voor de pink ZEEPLOEG, aangevraagd door E. van de Stadt, Zaandam, voor Paulus Jan Manzelman als kapitein.

RC 060716
Amsterdam den 4 juni. Kapitein Jan Visser, in Texel binnengekomen, is den 4 mei van de rivier van Suriname gezeild; vier of vijf dagen na hem zou vertrekken het schip de ZEEPLOEG, kapt. P.J. Manzelman.

1817


Op 10 april 1817 werd een Turkse Pas met bestemming Philadelphia verleend voor de pink ZEEPLOEG, aangevraagd door E. van de Stadt, Zaandam, voor Paulus Jan Manzelman als kapitein.RC 111017

Amsterdam, 9 oktober. Volgens een brief van den 28 september, van Bergen, was in een haven, drie mijlen van daar, masteloos en zonder boegspriet binnengelopen het schip  de ZEEPLOEG, kaptein H.C. Manzelmann, met 500 passagiers, van Amsterdam naar Philadelphia. (opm: zie RC 301017 en DC 050423)
RC 301017
Koppenhagen, 18 oktober. Een Hollands fluitschip, dat naar Amerika bestemd en geheel mastloos was (opm: zie RC 111017), is in de nabijheid van Bergen komen aandrijven. Hetzelve had, met 500 emigranten aan boord, gedurende drie weken, in een allerellendigste staat op zee rondgezworven. Er was niemand omgekomen, doch alle de passagiers bevonden zich in de treurigste toestand. Deze emigranten, zijnde Duitsers en van onderscheidene klassen, hadden, naar men verneemt, 70 piasters voor elk persoon aan de kapitein voor vracht betaald.
(opm: de ZEEPLOEG, waarvan de bouw in Zaandam in 1803 was begonnen maar eerst na het vertrek van de Fransen was voltooid, kapt. Paulus Jan Manzelman, was 5 augustus met 543 emigranten afkomstig uit Würtemberg, waaronder veel kinderen, van Texel vertrokken met bestemming Philadelphia de pink bereikte in ontredderde toestand op 13 september de Noorse kust, maar kon eerst op 4 oktober Seillanger nabij Bergen binnenlopen; de pink werd na acht dagen quarantaine naar een scheepswerf in Bergen geboegseerd, aldaar afgekeurd en op 12 en 18 december ter plaatse in veiling verkocht; de zeebrief werd door de Nederlandse consul te Bergen aan Den Haag teruggezonden; zie voor veel meer details over deze reis www.marhisdata.nl onder ZEEPLOEG 1815)

1818

Ongelukkige reis van het Hollandsch fregat, De Zeeploeg.
Bergen in Noorwegen, den 23 Februarij 1818.
(Medegedeeld door een Duitsch Reiziger naar Noord-Amerika.)

De belofte, welke ik u voorleden jaar in Amsterdam deed, uit Noord-Amerika u eenige berigten, zoo wel wegens de zeden en gebruiken aldaar, als van het leven en de lotgevallen der Duitsche Emigranten, en wegens mijne zeereis mede te deelen, kan ik niet vervullen: want het heeft den Hemel behaagd, mijn plan, naar Amerika te gaan, te verijdelen. Ik wil u hier zoo veel mogelijk onze ramp beschrijven; doch ik weet niet, waar te beginnen, en waar de kleuren te bekomen, om ons ongeluk en den jammer der passagiers getrouw te kunnen afschetsen: want het ongelukkig toeval, hetwelk ons op deze reis door het verlies onzer masten overkwam, was in alle opzigten verschrikkelijk. Achtentwintig dagen lang zwierven wij in doodsangst rond; geen redding scheen ons meer mogelijk; dood en verderf dreigden ons aan alle kanten, en vertwijfeling had bijna op de hooge zee de Emigranten aangegrepen, bijaldien Godsdienst en hoop de steunsels niet geweest waren, waarop ons zelfbehoud zich gevestigd had. Na twee maanden toevens, verliet ik den 10 Julij 1817, 's avonds ten zeven ure, met eenige Würtembergsche familiën, den Heer Heinrich Diezel, koopman van Lahr in het Brisgausche, en met de beste getuigenissen van Amsterdam naar Philadelphia toegerust, de haven van eerstgemelde stad, om ons in Texel aan boord van het fregat De Zeeploeg te begeven, en daarmede de reis naar Amerika aan te nemen; doch de ebbe verhinderde ons de reede te verlaten, en dus konden wij ons eerst snachts ten twaalf ure vlot maken. Den 11den, 's avonds om half elf, kwamen wij ook gelukkig in Texel aan. Het onthaal, hetwelk ik van den scheepskapitein H.C. Menzelman genoot, was met alle beleefdheid en gastvrijheid verbonden. Ons scheepsgezelschap bestond uit den kapitein, den opperstuurman, den onderstuurman, den scheepschirurgijn, vijf passagiers in de kajuit, dertig matrozen, en vele passagiers van beiderlei geslacht, allen uit het Wurtembergsche.
De wind was ons aanhoudend tegen; de ankers werden wel eenige malen geligt, maar naauwelijks waren de zeilen geheschen, of storm en tegenwinden overvielen ons, en de ankers moesten weder vallen. De Hemel scheen ons gedurig ongunstig, en zoo duurde het tot den 5 Augustus. 's Namiddags ten vier ure verlieten wij, onder begunstiging van een' goeden noordoosten wind, de reede van Texel; om vijf ure waren wij aan den mond, waar ons schip door eene scheeve rigting in oogenblikkelijk gevaar van stranden geraakte. De bewoners van de Helder waren reeds bezig met de op strand liggende schuiten in het water te brengen, en ons daarmede te hulp te komen, toen wij eensklaps door eene geschikte wending gered en voor anker gebragt werden. Wij bleven echter niet lang in dezen pijnlijken toestand; want om zes ure passeerden wij gelukkig de gevaarlijke plaatsen, die werkelijk ijzing en schrik verwekken, en met volle zeilen stevenden wij den ganschen nacht door. Den 9 Augustus waren wij reeds in het gezigt der Engelsche kust, en geen hinderpaal scheen ons meer in den weg te zijn om het Kanaal te bereiken; maar de zuidweste wind, die weldra in een' storm veranderde, noodzaakte ons den10den, 's morgens om één ure, tot den terngtogt, en zoo laveerden wij, met de elementen kampende, op eene angstvolle wijze de Noordzee links en regts door. Het resultaat van onze elfdaagsche zeereis was, dat wij den 16den 's avonds voor den mond van Texel het anker moesten werpen, den 17den, 's morgens om zes ure, weder op de reede van Texel ten anker lagen, en niet berekenen konden, wanneer wij dezelve weder verlaten zouden, alzoo wij ons op nieuw moesten proviandéren. Den 24 Augustus, nogtans, werd het anker op nieuw geligt, om de reede te verlaten, nadat wij den 23sten, 's avonds om negen ure, door twee ligters met proviand versterkt geworden waren. Een gunstige noordooste wind blies in onze zeilen, en om half zeven waren wij reeds de gevaarlijkste plaatsen van den mond van Texel gepasseerd; een heldere hemel werkte weldadig op de gemoederen der Emigranten; alles was vrolijk, ieder scheen op nieuw te leven, en met geruste harten zagen wij eene betere toekomst te gemoet. Maar al te ras werden wij in onze verwachting te leur gesteld: want den 26sten, 's morgens om elf ure, liep de wind weder naar het zuiden; zoodat wij niet in het Kanaal konden komen, maar om geheel Engeland moesten heenzeilen. Den 27sten, 's morgens om acht ure, kregen wij de kust van Noorwegen in het gezigt, en den 29sten die van Shetland. De Orcadische eilanden leverden ons een schoon gezigt op. Tot hiertoe hadden wij nog altijd goed weder.

Den 31 Augustus zeilden wij met een' gunstigen wind den Oceaan in; maar deze gunstige wind duurde naauwelijks vierentwintig uren, toen wij door tegenwinden en een' zwaren storm overvallen werden, die tot den 4 September aanhoudend schrikkelijk woedde en tot een' vreesselijken orkaan overging. Het is niet te beschrijven, hoe ons zwaar schip door de golven torenhoogte in de lucht, en dan weder in den afgrond geslingerd werd; er vielen menschen door de al te sterke beweging overboord en verdronken. Maar welk een schrik stond ons nog te wachten! Den 5 September, 's avonds om half zes ure, brak de kluiffok. Met alle moeite hadden de matrozen deze naauwelijks hersteld, toen om zes ure de groote mast met den bezaansmast door den sterken wind en de hooge zee, die oversloeg, overboord vielen. Ieder was nu bezig, zoo goed hij kon, met het kappen van het touwwerk, om gelukkig de masten van het schip kwijt te worden. Nu waren wij blijde, dat wij nog éénen mast behouden hadden; maar om half zeven brak ook de fokkemast en om zeven ure de boegspriet, en zoo bevonden wij ons nu zonder alles, wat een schip anders zijne houding geeft. De zee sloeg van achteren de kajuitvensters aan stukken, zoodat het water bij stroomen er inliep, hetgeen nogtans spoedig weder belet werd. Nu dreven wij zonder masten op de hooge zee, van alle kanten over de driehonderd mijlen van het vaste land verwijderd. Om twee ure in den nacht braken boot en sloepen los, die op het dek gebragt waren; men zag zich genoodzaakt, deze, benevens de watervaten, spek en vleeschtonnen, overboord te werpen. De stukken geschut, door de al te hevige beweging des schips los geraakt, rolden thans mede over het dek, en sloegen de luiken aan stukken, zoodat het water nu ook bij de passagiers inliep; drie à vier voeten hoog stond het water in het ruim. Wij geloofden allen, dat dit onze laatste nacht zou zijn; en het was deerniswaardig te zien, hoe de eene matroos den anderen op zijn' rug in de kajuit droeg, hem nederleide, en dan weder aan het werk ging: want bijna alle matrozen waren gekwetst; de een had zijn' arm, een ander zijn been gebroken, een' derden had een watervat, dat over het dek rolde, de voeten verbrijzeld. Nog maar vijf tot den arbeid bruikbare matrozen hadden wij: derhalve moesten wij mede aan het werk. Ik was juist op het dek, toen de hooge zee op het schip nedersloeg; alleen dewijl ik mij aan een touw sterk vasthield, bleef ik nog in het leven; anders had de zee mij ook weggespoeld; twee matrozen en zes passagiers kwamen daarbij om, en zoo hadden wij altijd den dood voor oogen. De kapitein en de stuurlieden, die ook gekwetst waren, en de matrozen, gaven alle hoop op. Den 10den zetteden wij een stuk hout op, hetwelk ons tot mast dienen moest, om toch ten minste een zeil te hebben, en langzaam, met Gods hulp, naar het vaste land te stevenen.

Den 13 September deden wij het eerste noodschot; maar niemand kwam ons op de hooge zee te hulp: troosteloos moesten wij verder drijven. 's Avonds laat kregen wij de eilanden van Ferro in het gezigt. Den anderen morgen vroeg deden wij verscheiden schoten, maar vruchteloos. Zonder een' loods aan boord te hebben, durfden wij niet binnenloopen. Aan land konden wij niet varen, want wij hadden geen kleine vaartuigen meer; alles, alles hadden wij verloren. Hier hoopten wij echter eindelijk de haven in te loopen; maar neen, een nieuwe zuidwester storm smeet ons terug in eene klippenvolle zee, en zoo dreven wij nog veertien dagen rond, tot wij den 29 September, 's namiddags om twee ure, de noordelijkste kust van Noorwegen ontdekten. De wind was ons gunstig om langs de kust heen te zeilen; wij deden gedurig schoten, maar niemand kwam bij ons. Het mutsje water werd op ons schip voor 4 à 5 Hollandsche stuivers verkocht; twee ponden brood kregen de Emigranten voor de week, sedert wij de masten verloren hadden, tot wij, God dank! den 4 October een' visscher ontdekten, die op ons aan stuurde, ons tusschen de gebergten van Noorwegen inloodste, en 's avonds om negen ure tusschen magtig hooge gebergten bij Seillanger, tien mijlen van Bergen in Noorwegen, ten anker bragt. Hier moesten wij acht dagen quarantaine houden, dewijl de Noorweegsche regering vreesde, dat wij eene aanstekende ziekte in het land zouden brengen; doch den achtsten dag werden wij van de quarantaine ontslagen, en boegseerden naar de stad, waar wij den 13 October, 's nachts om half twaalf, in Sandwich, een kwartier uurs van Bergen, het anker wierpen. Al het volk is krank, zoo wel matrozen als passagiers; ook ik heb reeds eene zware ziekte moeten doorstaan, en ware waarschijnlijk eene prooi des doods geworden, bijaldien niet de brave Duitsche familie van kapitein Christian Petersen, uit Hamburg geboortig, zich mijner aangenomen en verzorgd hadde. Twee maanden moest ik het bed houden; echter bevind ik mij thans redelijk wel. Waarlijk, Duitschland heeft goede menschen! Bij deze familie bevind ik mij thans gelukkig. Zij wenden met Duitsche hartelijkheid alles aan, wat zij doen kunnen, om mij het verblijf aangenaam te maken. Deze familie moet men beminnen, als een echt beeld der trouwhartige voorvaderen.

Dewijl ik ons ongeluk niet getrouw en treffend genoeg weet te schilderen, voer ik slechts de volgende punten aan, die het akeligste waren:

1: Het ongelukkig toeval van het verlies onzer masten was in alle opzigten verschrikkelijk.

2: Hoorde men het gekerm der gekwetsten in de kajuit, op het dek het geschreeuw van den kapitein en de stuurlieden gedurende het loskappen der masten, onder het dek het angstgeschrei der passagiers, tot welken het water reeds 3 à 4 voeten hoog was doorgedrongen, en schrikkelijk was het gedruisch der holle zee, die torenhoog over ons heen sloeg

3: Het hongeren der arme passagiers (dewijl men wegens den storm geen proviand uit het ruim halen kon), waardoor zeer veel kleine kinderen stierven, in vier of vijf dagen kregen wij niets te eten of te drinken.

4:Bij onze aankomst in Bergen werden de passagiers op een ander vaartuig, ook zonder masten, hetwelk aan De Zeeploeg vastgebonden was, overgezet. Een vreesselijke storm woedde den 14 Januarij uit het noordwesten, die het vaartuig van het fregat losrukte, en zoo de ongelukkige passagiers naar zee dreef. Ik was juist op De Arke Noachs (zoo noemde men het kleine vaartuig), om dit nieuwe verblijf der Emigranten te bezoeken, toen wij wegdreven. Groote booten en sloepen werden ons nagezonden, maar te laat om ons allen te redden. Het vaartuig stiet op eene klip, waartegen het verbrijzelde. Ik zelf deed een' sprong op leven of dood naar een klein vaartuig, reeds half vol water, hetwelk ons naderde, omtrent tien voeten verre in zee, om mij te redden; en deze ijsselijke sprong gelukte mij. Van 200 passagiers, die juist aan boord waren,verdronken 75; acht dagen daarna stierven 20 van uitputting; de overigen waren allen krank.

Op de reis van Amsterdam tot Bergen  stierven 150 pass.
Door de hooge zee van boord weggespoeld 6 - en 2 matroz.
Verongelukt met De Arke Noachs in Bergen 95 -
  _____
  251 passagiers.
bron: Vaderlandsche Letteroefeningen.  
G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, Amsterdam 1818  


Schipbreukelingen in Noorwegen

Duitse landverhuizers op Zaans schip

[Bron: Engel van de Stadt zijn voor- en nageslacht, p. 123. En een artikel van 
Johs. Harterink, uit Zaans Erfgoed, opgestuurd door Rene van de Stadt, 451.11.]

Het pinkschip de Zeeploeg werd in 1803 gebouwd op de werf van Pieter Duyn, gelegen aan de Hogendijk te West-Zaandam. Het was 136 voet lang, 32 voet wijd en 16 2/11 voet hol met 7 2/11 voet tussendeks. Een pinkschip was een razeiler met twee of drie masten. Het werd gebouwd in opdracht van Engel van de Stadt, houthandelaar, peller, diaken en deken van de hervormde kerk in Oost-Zaandam, kapitein van de schutterij, financier, kaapvaarder, reder en later burgemeester.
     Het is mogelijk dat dit schip van 1803 tot 1815 is opgelegd. Maar na een grondige vertimmering werd eind september 1815 een reis naar Suriname gemaakt met P.J. Manzelman als schipper. Op 4 juli 1816 keerde het schip terug.
In maart 1817 had Engel voor dit schip een contract afgesloten met Handelshuis Zwiszler & Co te Amsterdam om emigranten naar Philadelphia te brengen. Het bevrachtingscontract ging ervan uit dat de inscheping 30 maart zou beginnen en 24 dagen zou duren. De monsterrol werd opgemaakt op 30 april en vermeldt dat naast kapitein Manzelman 21 bemanningsleden aan boord waren. Zwiszler zou zorgen voor het benodigde levensonderhoud, brandstoffen en medicamenten tijdens de reis, zo lang die zou duren. Engel was verplicht het schip uit te rusten met beddengoed en levensmiddelen voor 400 personen, en van een kombuis, ketels en etensbakken.
     Alle passagiers kwamen uit Württemberg. Het waren aanhangers van een vrome volksbeweging die in verzet waren gekomen tegen de geestelijkheid en onderdrukt werden. Daarom kozen velen van hen er voor om te emigreren. Onder hen waren veel gezinnen met kinderen.
Op zondag 27 juli lag het schip nog op de rede van Texel, overbelast met 565 zielen aan boord en slechts voedsel voor drie dagen. Omdat Zwiszler niet in staat bleek de proviandering te verzorgen nam Engel deze taak op zich onder bepaalde voorwaarden. Op 5 augustus 1817 is het schip uitgezeild met bestemming Philadelphia.
     Slecht weer en stormen moeten het vaartuig hebben vertraagd op de Noordzee. Na ruim 7 weken op zee te hebben gezwalkt vond de Zeeploeg tenslotte zwaar gehavend op 25 september 1817 in de omgeving van Bergen een ankerplaats. De Bergense bisschop Claus Pavels schreef in zijn dagboek: "De hele zomer hadden ze gezwalkt op zee en ze zijn nu uiteindelijk hier in de jammerlijkste toestand aangeland. Men is niet zonder bekommernis hoe men deze mensen beschutting en voeding zal verschaffen".
Na inspectie werd vastgesteld dat de schade aan het schip zo groot was dat het niet meer loonde om het te repareren. Op 12 en 18 december werd het wrak in Bergen geveild. De opbrengst bedroeg achthonderd speciedaalder. Met verlate post kwam in Bergen het besluit van Engel van de Stadt aan om reparatie op te geven en in plaats daarvan het schip te verkopen. Eind 1819 leverde de in 1817 door Engel afgesloten polis van assurantie voor zestienduizend gulden na arbitrage geen uitkering op voor de erven Van de Stadt, na de dood van Engel op 23 juli 1819.

1823

DC 050423
Dordrecht, 4 april. In onze courant van de 20 januari 1818 deelden wij een bericht mede uit Christiania (opm: Oslo), waarin door zekere Rulffs, ten laste van schipper H.C. Manzelmann (opm: de zeebrief uit 1817 noemt als kapitein Paulus Jan Manzelman), gevoerd hebbende het Nederlandse pinkschip de ZEEPLOEG, gemeld werd, dat die schipper getracht zou hebben om 500 Duitse uitgewekenen, welke hij aan boord had, door vergif om te brengen, en alzo zich van hun eigendom meester te maken. Omtrent deze zaak zijn wij thans verzocht het volgende stuk, ter rechtvaardiging van genoemde kapitein, mede te delen:
Extract translaat (opm: uittreksel van een vertaling) uit het Noors, uit de Den Norske Rigstidende van maandag 11 november 1822.
Extract uit het protocol van de vonissen van het oppergerecht van het Stift Bergen, inhoudende de bij het voorzeide gerecht den 23 september 1822.
Inzake: de scheepskapitein Henrich Christ. Manzelmann tegen de bataillons commandant mitsgaders koopman Böycke Johan Rullfs, de stadsbaljuw nu ambtman Bull en de stadsschrijver Klingberg als geconstitueerd stadsbaljuw afgelezen.
Conclusie van vonnis.
Dus wordt voor recht gevonnist: De door de gedaagde de bataillons commandant Böycke Johan Rullfs in zijn bekendmaking van den 13 december 1817, geplaatst in het bijvoegsel tot de Noorse Rijkscourant No. 103 van hetzelve jaar, wegens en tegen de appelant de scheepskapitein Henrich Christopher Manzelmann gebruikte onbehoorlijke en eerrovende uitdrukkingen en beschuldigingen, uitgenomen die, dat de appelant gedurende een tijd van tien dagen te weinig proviand aan zijn bij zich hebbende passagiers aan boord van het schip DE ZEEPLOEG geleverd heeft, behoren nietig en krachteloos te wezen en de appelant op generlei wijze tot verkleining van eer, goede naam en reputatie te strekken. Voor het overige behoort de gedaagde vrij te zijn van des appelants aanspraak in deze zaak.
De kosten van het proces voor beide de gerechten wordt gecompenseerd. De deugdelijkheid van het extract bekrachtigd. – Klingberg.
Accordeert met zijn origineel. Amsterdam, den 28 maart 1823.
Johannes Vergeel Lzn. – Beëdigd translateur.
(opm: zie ook RC 111017 en 301017)

Akten

ARCHIEF Gemeente Amsterdam archiefnummer 5181/7150-1815-36

DVD 6 – IV – 134,135

BIJLBRIEF
Naam schip ZEEPLOEG

plaats en datum acte verklaring, Zaandam, 18 januari 1815

soort schip pink

Bouwwerf/verkoper Pieter Duijn, mr.grootschepenmaker, Zaandam westzijde aan de Hogendijk

Gevoerd door kapt.

eigenaar/aankoper Engel van de Stadt, koopman te Zaandam

te voeren door kapt.

groot volgens meetbrief in tonnen

tuigage en aantal dekken

afmetingen lang over stevens 136 voet, wijd binnen zijn huid 32 voet, hol in het ruim 16 2/11e voet, alles Amsterdamse maat

kiellegging op stapel gezet in 1803

tewaterlating

plaats en datum van registratie Zaandam, 20 januari 1815

nummer van registratie folio 80, verso, case .

notaris Jan Evenblij, notaris te Zaandam

prijs (bij aan-/verkoop)

bijzonderheden: Pieter Duijn verkaart, dat de ZEEPLOEG, die hij in 1803 op stapel had gezet en had afgetimmerd voor Engel van de Stadt, thans (1815) aan zijn werf ligt en voor rekening van genoemde Engel van de Stadt zwaar wordt vertimmerd en in staat om eerlang zee te kunnen bouwen.
Bijgevoegd is rederij-ceduul ter verkrijging Nederlandse zeebrief in dato Amsterdam 20 juli 1815, waarbij Engel van de Stadt verklaart enig eigenaar van de pink de ZEEPLOEG te zijn, welk schip gevoerd wordt door kapt. Paulus Jan Anselman.



researcher/datum research ML/160707

Naam ZEEPLOEG (de)
Archiefinstelling Stadsarchief Amsterdam
Jaar 1815
Toegang 5181
Inventaris 7150
Klik hier om de originele akte te bekijken

Bronnen

Jaar: 0000
Bron: Diverse Bronnen
Omschrijving: ARCHIEF Gemeente Amsterdam, archiefnummer 5181/7150-1815-36
N.A. Den Haag toegang nummer 2.08.01.07 Zeebrieven verbalen, diverse bestanddelen
N.A. Den Haag toegang nummer 2.10.01 Kolonien inv. 105 bevrachting
Vaderlandsche Letteroefeningen, Amsterdam 1818
Engel van de Stadt zijn voor- en nageslacht, p. 123
De heer Axel Kühn, Karlsruhe
DC = Dordrechtsche Courant
LCO = Leydsche Courant
RC = Rotterdamsche Courant