|
In de Nederlandsche Staats-Courant, van den 29 l.l, leest men de navolgende bijzonderheden wegens het verongelukte schip, waarvan in onze vorige, onder het art. Parijs, melding is gemaakt: “De Nederlandsche galjoot de MARGARETHA LAURENTIA, van 190 ton, kapitein Jacob Janssen Kortrijk, van Groningen, aan de Heren Sijpkens en Stoop als reders toebehorende, is op den 11 april, te 9 uren des avonds, tegenover de post van Lividic-Kurue (opm: Lividic-Kerurus; 48º40’ N.B. 4º18’ W.L.) gestrand. De douane bekwam geen kennis van de schipbreuk voor den 12, te 6 uren des morgens. De heren Massard de la Houssaye, brigade-controleur te Pontusval, Caradec, maire der gemeente van Plounéour-Trez, en Poincel, syndicus der zeelieden, begaven zich naar het schip, om te onderzoeken, of er niet een of andere ongelukkige op het wrak te ontdekken zou zijn. Onder het bereik van de stem gekomen zijnde, ontdekten zij op het dek slechts het lijk ener verdronken vrouw; als toen verloren zij alle hoop om de equipage van nut te zijn, en, dewijl zij daarenboven door de holle zee gedwongen werden, om zich van daar te begeven, besloten zij de stilte af te wachten, ten einde aan het bergen der goederen te arbeiden.” “Op den 14, omstreeks de middag, bezig zijnde met de sloep in zee te brengen, meenden zij een noodvlag van de roef te zien waaijen; als toen slechts hun moed en de menselijkheid gehoor gevende, en besloten hebbende, om des nodig, quarantaine te houden, gingen zij dadelijk in de sloep, en kwamen weldra aan boord van het schip. Hoe groot was hun verwondering, toen zij de kapitein, deszelfs twee dochters en de scheepsjongen nog levend vonden, zijnde slechts door een dunne presenning gedekt, en hebbende tot schuilplaats niets dan een kabel, onder welke zij gekropen waren. Bij de aankomst hunner bevrijders, vielen de schipbreukelingen op hun knieën en zonden hun gebeden ten Hemel. Welk mens zou door zulk een schouwspel niet geroerd en niet met medelijden aangedaan zijn geworden op het zien van de ongelukkigen schipper, die tevens zijn vrouw, zijn zoon en zijn gehele equipage kwam te verliezen, en, tot overmaat van ramp, der vreesselijkste pijnen, door het breken van een been veroorzaakt, ten prooi was! In deze ijselijke toestand zou hij ontwijfelbaar omgekomen zijn, zo niet zijn oudste dochter, een meisje van 13 jaren, door een gelukkige ingeving bezield, een doek had laten waaijen, die door de heer Massard de la Houssaye bemerkt werd.” “Bij deze gelegenheid hebben de personen van Bidard en Bouvet veel moed en standvastigheid betoond. De heer Charles Rolland, bij wie de kapitein te huis ligt, bewijst hem steeds al de zorg en oppassing, welke in zijn vermogen zijn.” (opm: zie ook: RC 270422, 300422 en 090522)
|