In het Fries Museum in Sneek bevindt zich het ‘Rederij-boek, rekening-courant van de inkomsten en uitgaven voor de bouw, het uitrusten en de exploitatie van het kofschip DE JONG(ST)E JANKE VAN HETTINGA TROMP, varende onder bevel van de schipper Geert Willems, met overzicht van de reders. 1792-1800; 1803-1807; 1809-1812.’ Reders tevens boekhouder waren o.m. H.A. Tromp (1745-1798), daarna zijn weduwe Akke Jelles Overzee.
Op grond van bovenstaande gegevens meent Marhisdata dat de kof in 1792 is gebouwd en eerst heeft gevaren onder de naam JONGSTE JANKE VAN HETTINGA TROMP. De gegevens ontbreken 1800-1803 en 1807-1809; mogelijk was het schip toen opgelegd.
In het archief van de Amsterdamse waterschout is van de JONGE JANKE VAN HETTINGA TROMP een monsterrol gevonden ten name van kapitein Gerrit Willems d.d. 27 juli 1804, waarbij het schip onder Pruisische vlag voer; waarschijnlijk was dat de Oldenburgse vlag. De monsterrollen van 25 maart 1806, 27 juni 1807 en 7 november 1809 zijn onder de scheepsnaam JONGE JANKE TROMP, en alle onder de vlag van Oldenburg; steeds was Geert Willems de schipper.
Het is zeer waarschijnlijk dat de kof vanaf 1803 tot 1809 naar Oldenburg uitgevlagd is geweest zoals veel schepen in die tijd uitweken naar o.a. Papenburg of het graafschap Kniphausen aan de Weser om niet door Engelse kapers te worden genomen. De kof moet in april 1810 zijn verkocht aan de Firma Heijnen & Tentije, Amsterdam die het schip voorlopig oplegde. Het voormalig Koninkrijk Holland (1806-1810) werd in 1810 een onderdeel van het Franse Keizerrijk, maar in 1812 bleek het schip nog niet ‘gefranciseerd’ te zijn, d.w.z. onder Franse vlag gebracht.
De JONGE JANKE TROMP is opgenomen in een in november 1810 opgemaakte ‘Staat der Hollandsche Scheepen, voor en in de Stad Amsterdam en aan de particuliere Scheepstimmerwerven leggende in Slagtmaand 1810’. Op instructie van keizer Napoleon was een inventarisatie gemaakt van in Amsterdam liggende schepen die geschikt zouden zijn om een invasiemacht naar Engeland te transporteren. De 190 met naam en gegevens genoemde schepen omvatten zowel fregatten, pinken, fluiten en hoekers als smakken, tjalken enzovoort.
In tegenstelling tot de JONGE JANKE TROMP waren veel van de genoemde schepen al enige jaren opgelegd, waarbij paalrot en vervuring vaak verwoestend huishielden. Vervuring is droogrot in de romp, waarbij het hout is aangetast door schimmels als gevolg van het gebruik van onvoldoende gedroogd hout op plaatsen met weinig of geen ventilatie.
In oktober 1812 werd de kof door koopman Henry Petif aangekocht. De kof had sinds 1810 waarschijnlijk niet meer gevaren. Mogelijk heeft het schip zelfs tot mei 1814 opgelegd gelegen, maar dat kon niet worden vastgesteld; er zijn echter geen zeetijdingen gevonden.
1801
BLC 121201
Advertentie. Al wie genegen is te huren ene florisante Scheepstimmer helling, met of zonder de gereedschappen, gelegen te Woudsend, vervoege zich bij Akke Jelles, Wed. Hylke Ages Tromp, te Woudsend. Brieven franco. (opm: H.A. Tromp was 15 oktober 1798 overleden)
1803
BBC 140703
Den 9 dezer in ’t Vlie binnen gekomen de JONGE JAUKE TROMP (opm: kof, JONGE JANKE TROMP), kapt. Geert Willems, van Riga.
BBC 090803
Den 3 dezer in ’t Vlie uitgezeild gekomen de JONGE JAUKE TROMP (opm: kof, JONGE JANKE TROMP), kapt. Geert Willems, naar Noorwegen.
BBC 170903
Den 10 dezer in ’t Vlie binnengekomen de JONGSTE JANKE TROMP, kapt. Geert Willems, van Noorwegen.
1804
Een door schipper Geert Willems ingediende claim om ladingbelanghebbenden hun aandeel in de schade, op 7 en 8 december 1803 gemaakt, in averij grosse te laten bijdragen. Dat houdt in dat (uitsluitend) de gemaakte kosten tot behoud van schip en lading door partijen worden gedragen pro rata naar de waarde van het geborgene, dus van schip en lading. Overige schade aan schip en/of lading valt onder averij particulier en is dus voor rekening van betrokkenen.
Van de kamer van koophandel, assurantie, averij en zeezaaken der stad Schiedam.
Dinsdag de 17e Januarij 1804. Praesent alle de heeren De Moraaz, Prins en de Groot, als gemachtigde van Geert Willems, voerende het koffschip de JONGE JANKE TROMP, eiss; (eiser) en requiranten. Contra.
Simon Rijnbende en Comp; kooplieden alhier, ged; (gedaagde) en gerequireerde leeveren eisch en verdere stukken in avarij gros.
Conclusie van eisch en rekening in cas van averij gros, aan de kamer van koophandel assurantie averij en zeezaaken te Schiedam overgegeeven in naam en van wegens Prins en de Groot, cargadoors alhier, als last en procuratie hebbende van schipper Geert Willems, voerende het koffschip genaamd de JONGE JANKE TROMP, en alzoo requiranten eiss; in cas van avarij gros. Contra.
En Simon Rijnbende en Comp; kooplieden alhier, als ontvangers der lading uit voorn; schip gerequireerde en ged; in het voorn; cas.
De requiranten en eiss; in hunne voorsz; qualiteit deeden conform de waarheid, zegge.
Dat het gemelde schip de JONGE JANKE TROMP zijnde hegt en digt, van al het nodige voorzien, behoorlijk bemand en in goede en bekwaame staat om alle soorten koopmansgoederen over zee te voeren; in het begin van de maand November des voorleeden jaars 1803 te Koppenhagen is beladen geworden met rogge en gerst.
Dat voorn; schipper Geert Willems, met en benevens de verdere op het schip behoorde equipage, alzoo met het zelve van alles tot hun vertrek in gereedheid zijnde, op den 9e dito onder het waaijen van een oostelijken wind vandaar zijn vertrokken, hebbende destinatie naar deze stad. Dat zij des namiddags te Elzeneur arriveerden, en om den harden wind aldaar moesten blijven leggen tot op den 11e dito. Dat zij als toen van daar zijn vertrokken onder het waaijen van een zuiden-wind, en des middags, ten twaalf uuren Zoll passeerden. Dat zij den volgenden dag Schagen passeerden, en dat het den 16e dito zeer hard uit het zuid-zuid-westen,waaijde,verzeld van eene geweldige hooge zee, zoo dat zij de kluiver en de bezaan neder moesten laaten. Dat zij aanhoudend veel water op en over het schip heen kreege, gestadig moesten pompen, en ook veel graanen oppompen. Dat zij vervolgens met variabele winden, genoegzaam altoos onder aanhoudende stormen die elkander als afwisselden, verzeld van hemels hoogen zeeën, waar in het schip sterk werkte en geslingerd wierd, terwijl zij zeer veel water over het schip heen kregen, telkens aan de pompen werkzaam moesten zijn, en bij continuatie veele graanen oppompte, hunne reizen hebbende vervolgd;
den 6e December des voorn; jaars, voor het Goereesche gat ten anker zijn gekomen, met intentie, om de lootsschuit, welke buiten was, om de lootzen van de schepen die naar zee vertrokken, af te haalen, aldaar af te wagten. Dat uit de voorn; lootsschuit, aan hun des avonds wel wierd toegeroepen of zij een loots wilden hebben; doch dat dit met ja beantwoord zijnde, in plaats dat er een loots aan boord van hun schip wierd overgegeeven, de voorgemelde lootsschuit agter het zelve om wegzeilde.
Dat zij op den 7e dito, wanneer de windt noord-noord-oost was, hun anker poogden te lichten; doch dat door de force, welke zij moesten doen, hun anker aan stukken brak; dan Dat zij die stukken met de boeireep, die onklaar aan het touw zat, aan boord hebben gekreegen. Dat zij vervolgens het gat van Goeree wat verder zeilden, doch, om niet weg te drijven, op circa drie vademen water weder ankerden. Dat zij des namiddags ontdekten, dat zij te nabij den Hinder lagen, en mitsdien resolveerden, het anker te lichten; dan dat door de hooge zee het touw brak, waardoor het anker en een gedeelte van het anker touw verlooren ging. Dat zij lieden als toen westwaards overhalsden zijnde de wind noord-oost en noord-oost, met buijeg weer, doch dat de wind noordwest liep, waar door zij uit hoofde van de hooge zee en sterke stroom, met hun schip oostwaards op, naar de wal toe dreeven. Dat zij mitsdien genoodzaakt wierde, hun laatste anker te werpen, en met laag water, op twee en een halve vademen ten anker te komen. Dat zij, voor anker leggende, veele grondzeeën of stortingen over het schip heen kreegen, en het schip door de fellen noorden wind en verbolgen zee, den geheelen nagt zwaar stootte. Dat de wind op den 8e dito noorden zijnde, zij heden hem anker poogde te lichte, doch zulks, uit hoofde van de hooge zee, onmogelijk bevonden. Dat,vermits de wind in het noord-oosten liep,met eene stevige koelte en een hooge zee, verzeld van hagel en jachtsneeuw, zij lieden zig genoodzaakt vonden en mitsdien resolveerde, het ankertouw te kappen, en de zeilen bij te zetten, waardoor het anker, zwaar 996 ponden, met vijff en tachtig vademen om het ankertouw, dik circa 13 duimen (centimeters), en van qualiteit beter dan halff sleet, verlooren geraakte, zijnde daar van niets te recht gekomen.
Dat zij vervolgens op gem; dag, des middags ten twaalf uuren, een loots aan boord bekomen, en met behulp van denzelven, des namiddags ten drie uuren, voor Helvoetsluis arriveerden. Dat zij aldaar een binnenloots aan boord hebben genomen, die hun in e haven van Helvoetsluis bragt. Dat zij aldaar van den equipage-meester Asmus een anker hebben geleend, en het zelve den 9e dito bekomen hebbende, daar op hunne touwen hebben losgemaakt, en onder het waaijen van eenen noord-noord westen wind, van Helvoetsluis zijn vertrokken. Dat zij dien dag, des avonds ten elff uuren voor de haven dezer stad ten anker gekomen, en den volgende dag in de haven alhier zijn gearriveerd, hebbende zij vervolgens hunne te Koppenhagen lading alhier getrouwelijk gelost en uitgeleverd.
En deeden de requiranten en eisch; in hunne hier voren gem; qualiteit wijders zeggen.
Dat uit het geene hier voor naar waarheid gesteld, ten klaarsten blijkt dat het voren gem; schip de JONGE JANKE TROMP, op de reize van Koppenhagen naar deze stad, meer dan eens in groot gevaar is geweest, van met de daar in zijnde lading verlooren te gaan. Doch dat de schipper Geert Willems door welgepaste maatregelen, met behulp van zijn scheepsvolk in het werk gesteld, en uitgevoerd, dat gevaar is te boven gekomen. Dan dat de voorn; schipper, tot behoud van schip en lading, genoodzaakt zijnde geweest een ankertouw te kappen, en daar na in de haven van Helvoetsluis binnen te loopen, en zich aldaar, bij gebrek van alle zijne ankers, van een ander anker te voorzien, en er alzoo aanmerkelijke schade aan het voorn; schip en toebehoore is toegebracht, mitsgaders eenige buitengewoone kosten zijn veroorzaakt.
De requiranten en eisch; q.q. mitsdien vermeenen, dat het beloop dier schade en kosten. naar recht reden en billijkheid, mitsgaders volgens de zeerechten en wetten, gemeenschappelijk door schip en lading, als averij gros behooren gedragen te worden. Vertrouwende, dat zulks alzoo bij dezen gerechte zal worden verstaan en verklaard.
Mits welke en andere redenen, in tijd en wijlen; is ’t nood; nader te alluqueeren en deduceeren, de requiranten en eisch; q.q.eisch; doende concludeeren, dat de gereg; ged; zullen worden geinjungeerd, behoorlijk opgaave te doen van de waarde der rogge en gerst, bij hun uit het hier vooren gem; schip de JONGE JANKE TROMP ontvangen, zooals de waarde was bij de lading alhier, na aftrek van de vragt, convooij- en andere kleine onkosten; dat voorts door desen gerechte de schade veroorzaakt door het kappen van een ankertouw van het zelve schip, en het daar door verlooren gaan van vijff en tachtig vademen van het zelve touw, en het daar aan zijnde anker, mitsgaders de kosten, gevallen op het daar na binnen loopen te Helvoetsluis, om zich te voorzien van een ander anker, met bijvoeging van de kosten, in het opmaaken en instrueeren dezer zaak gevallen, volgens de hier egter staande specificque rekening, en nog met bijvoeging van de kosten, op het reguleeren dezer zaak zullende vallen, bij wijze van avarij gros, zullen worden verdeeld en omgeslagen over de waarde der rogge en gerst, bij de gereg; ged; uit voorn;schip ontvangen, en over de getauxeerde waarde van het meergem; schip de JONGE JANKE TROMP, met al deszelve toebehooren, in den beschadigde staat, met bijvoeging van de schade wegens kapping in deze zullende worden goedgegaan, als meede bedraagende dan de vragtpenningen met het zelve schip op de voorsz; reize verdiend; en dat als dan de gereg; ged; zullen worden gecondemneerd, daar inne pro rato hunne intrest te draagen, en hun gerecht aandeel aan de reg; q.q. op te leggen en te betaalen.
Maakende in cas van contradictie, eisch van kosten ofte andere atc; Rekening van schade, toegekomen aan het hier vooren gemelde schip de JONGE JANKE TROMP en toebehooren vandien, mitsgaders van kosten ter beveiliging van het zelve schip en de lading van dien gevallen, met de gevolgen en aankleeven van dien, op de reize van Koppenhagen naar Schiedam. Aan het beloop der schade, aan het gemelde schip de JONGE JANKE TROMP en toebehooren van dien toegekomen, door het kappen van een ankertouw; en het daar door verloren gaan van het anker en genoegzaam het geheele ankertouw, op auctorisatie van wethouders dezer stad, door den Mr. timmerman Maarten van Wieringen, den Mr. smit Hendrik Bonraad, en den Mr. touwslager Gerrit Hofland, volgens acte van auctorisatie, in dato den 28e December 1803, en blijkens het rapport van voorn; geauthoriseerden onder dezelve acte staande, van den 30e dito ten dezen geproduceerd sub litt; B. getauxeerd op eene somma van f. 1140.-.-. Aan kosten voor het in de haven van Helvoetsluis brengen van het voorn; schip, ten einde het zelve aldaar, vermits alle de ankers verlooren waaren, van een ander te voorzien, volgens quitantie, sub litt; D. overlegd f. 5.4.-. Aan havengeld te Helvoetsluis, bij dezelve gelegenheid, volgens quitantie sub litt; E. f. 17.-.-. Aan het terug brengen naar Helvoetsluis van het aldaar van de equipagemeester Asmus geleend anker, volgens quitantie sub. L. f. 7.-.-. Aan de notaris Klaas Penning Junior alhier voor de kosten wegens de verklaaring van schipper en volk, de tauxatie der schade aan, en waarde van het schip en de procuratie op de reg; en eischs, volgens declaratie sub litt; G. f 50.9.-. Aan de cargadoors Prins en de Groot, voor hun verschot, correspondentie, vacatie en moeiten, wegens en omtrent het opmaaken dezer averij gros, volgens rekening sub L.H. f. 18.9.-. Aan A.J. de Moraaz, deszelve salaris en verschot in het gemaaken en instrueeren dezer zaak, volgens declaratie sub litt; J. f. 54.13.-. Aan de bode dezer stad voor het doen der citatie tot het exhibeeren aan de waarde der lading f. 1.-.-. Totaal f. 1293.15.- (opm: 1293 caroli guldens, 15 stuivers en 0 duiten).
(Getranscribeerd door Chris van der Tuijn, Hellevoetsluis. Gerechten van Schiedam, toegangsnummer 454 boek 735 G.A.S. folio 1. Rolle.)
RC 140404
Advertentie. Te Rotterdam legt in lading: Naar Dantzig, het Oldenburger kofschip de JONGE JANKES TROMP, kapt. Gard Willems (opm: JONGE JANKE TROMP, kapt. Geert Willems). Adres bij Calis, Kuyper, van Dam en Comp, cargadoors. NB. Gene goederen te laden dan alvorens met gemelde cargadoors gesproken te hebben en over de vracht geaccordeerd te zijn; ook gene andere goederen te laden als voor neutrale rekening met behoorlijke certificaten.
1805
RC 250405
Advertentie. Te Rotterdam ligt in lading:
Naar Petersburg, kapitein Geert Willems, met het Oldenburger Kofschip de JONGE JANKE TROMP.
1807
OHC 280207
Amsterdam, 26 februari. Schade door den storm van den 18 dezer aan de schepen voor deze stad veroorzaakt.
Het kofschip JAUKE TROMP (opm: kof, JONGE JANKE TROMP), kapt. G. Willems, het roer van het gat.
(opm: sterk bekort)
1810
KCO 030310
Den 24ste op Terschelling niets voorgevallen. Wegens ijsgang voor Terschelling gekomen Geert Willems, de JONGE JANKE TROMP, komende van Bergen; zijnde dezelve heden morgen in ’t Vlie binnengekomen.
De kof JONGE JANKE TROMP is opgenomen in een in november 1810 opgemaakte ‘Staat der Hollandsche Scheepen, voor en in de Stad Amsterdam en aan de particuliere Scheepstimmerwerven leggende in Slagtmaand 1810’. Op instructie van keizer Napoleon was een inventarisatie gemaakt van in Amsterdam liggende schepen die geschikt zouden zijn om een invasiemacht naar Engeland te transporteren. De 190 met naam en gegevens genoemde schepen omvatten zowel de fregatten, pinken, fluiten, brikken en hoekers als smakken, koffen enzovoort.
In tegenstelling tot de JONGE JANKE TROMP waren veel van de genoemde schepen al enige jaren opgelegd, waarbij paalrot en vervuring vaak verwoestend huishielden. Vervuring is droogrot in de romp, waarbij het hout is aangetast door schimmels als gevolg van het gebruik van onvoldoende gedroogd hout op plaatsen met weinig of geen ventilatie.
In oktober 1812 werd de kof door koopman Henry Petif aangekocht. De kof was nog niet gefranciseerd en had sinds 1810 waarschijnlijk niet meer gevaren. Mogelijk heeft het schip zelfs tot mei 1814 opgelegd gelegen, maar dat kon niet worden vastgesteld; er zijn echter geen zeetijdingen gevonden.
1814
Op 6 mei 1814 werd de eerste zeebrief verstrekt voor de MARS, aangevraagd door Hendrik Petif, enig eigenaar, Amsterdam, voor P.F. Wegener als kapitein.
LCO 030614
Te Gravesend is aangekomen de MARS (opm: kof, ex-JONGE JANKE TROMP), kapt. P.F. Wegener, van Amsterdam.
Op 8 oktober 1814 werd een nieuwe zeebrief verstrekt voor de MARS, aangevraagd door Hendrik Petif, eigenaar sinds 1812, Amsterdam, voor Jan Barend Frerichs als kapitein, met vermelding ‘verandering kapt., was Wegener, P.F.’.
RC 081014
Advertentie. Schepen in lading.
Naar Liverpool het Hollands gebouwd kofschip MARS, kapt. J.B. Frerichs.
Adres bij Hudig, Blokhuyzen en van der Eb.
1816
Op 18 november 1816 werd een Turkse Pas voor een reis naar Malaga verstrekt voor de MARS, aangevraagd door Hendrik Petif, Amsterdam, voor Jan Barend Frerichs als kapitein. Deze Pas werd op 5 juni 1817 geroyeerd.
1817
Op 21 juni 1817 werd een nieuwe zeebrief verstrekt voor de MARS, aangevraagd door Hendrik Petif, voor Jan Barend Frerichs als kapitein. Tevens werd er op 5 september een Turkse Pas voor een reis naar de Middellandse Zee verstrekt. Deze werd op 16 april 1818 geroyeerd.
1818
RC 170918
Advertentie. J.H. de Witt, J. Tentye, J. van Ouwerkerk de Vries, J.E. Lublink en J. Boelen, makelaars, zullen, op maandag den 21 september 1818, des avonds te 6 uren, te Amsterdam, in het Nieuwezijds Heeren-Logement, verkopen: een extraordinair welbezeild Kofschip, genaamd MARS, gevoerd door kapt. J.B. Frerichs, lang over steven 95 voet, wijd 22 voet 10 duim, hol 10 voet 7 duim, alles Amsterdamse maat; breder bij de inventaris en berigt bij de makelaars.
Op 11 november 1818 werd een Turkse Pas voor een reis naar de Middellandse Zee verstrekt voor de MARS, aangevraagd door Hendrik Petif, Amsterdam, voor Jan Barend Frerichs als kapitein. Deze Pas werd op 29 april 1819 geroyeerd.
1819
Op 30 juni 1819 werd een zeebrief en eenTurkse Pas, voor een reis naar de Middellandse Zee, verstrekt voor de MARS, aangevraagd door Hendrik Petif, Amsterdam, voor Jan Barend Frerichs als kapitein. De Turkse Pas werd op 25 april 1820 geroyeerd.
1820
Op 23 september 1820 werd een Turkse Pas voor een reis naar Port á Port verstrekt voor de MARS, aangevraagd door Hendrik Petif, Amsterdam, voor Jan Barend Frerichs als kapitein. Deze werd op 15 maart 1822 geroyeerd.
OHC 211120
Amsterdam, 18 november. Te Kopenhagen is lek binnengelopen het schip MARS, kapt. J.B. Fredriks (opm: kof, kapt. J.B. Frerichs), van Memel naar Port á Port (opm: Oporto).
1822
Op 1 mei 1822 werd een zeebrief en eenTurkse Pas, voor een reis naar de Middellandse Zee, verstrekt voor de MARS, aangevraagd door Hendrik Petif, Amsterdam, voor Jan Barend Frerichs als kapitein.
1823
RC 181223
Kapt. P.Y. Jobs, voerende het schip (opm: kof) de JONGE WILLEM, van Amsterdam den 24 november te Lissabon gearriveerd, meldt van daar den 26 dito, dat hij den 31 oktober, des nachts te 1 uur, op 46º12’ N.B. en 06º41’ W.L. beoosten de piek van Teneriffe (opm: zie voor verklaring DC 070823), een stortzee over gekregen heeft, waardoor een zwaar touw en het grootzeil, benevens de sloep en boot, zijn verloren gegaan, doch welke laatste hij terug bekomen en aan stukken op het dek vast gekregen heeft. Voorts waren de boorden ontzet geraakt, maar het schip meestal dicht gebleven, zo dat hij op de reis slechts weinig water gepompt heeft.
Nog meldt hij, dat kapt. J.B. Frerichs, een dag voor hem, mede van Amsterdam, te Lissabon gearriveerd, hetzelfde lot getroffen heeft en van diens volk een man over boord geraakt is (opm: kof MARS, zie RC 301223).
RC 301223
Amsterdam, 28 december. Kapt. J.B. Frerichs, van Amsterdam te Lissabon gearriveerd, heeft op zijn reis den 31 oktober een hevige storm gehad en een geweldige stortzee overgekregen, waardoor de boot, sloep, enz. aan stukken geslagen zijn, het boord ontramponneerd en een man over boord geraakt is. Ook heeft hij gerst gepompt en een gedeelte der lading over boord moeten werpen. (opm: zie RC 181223; de kof MARS, eigendom van Hendrik Petit te Amsterdam, gevoerd door kapt. Jan Barend Frerichs)
1825
DC 210425
Hellevoetsluis, 18 april. Gisteren namiddag arriveerden uit zee de GOEDE TROUW, kapt. K.J. Masker, van Cephalonia; MARS, kapt. J.B. Frerichs, en EPAMINONDAS, kapt. J.G. Landschoff, beide van Cette. De wind N.
Op 9 juli 1825 werd de zeebrief van de MARS, kapt. J.B. Frerichs, door de Ontvanger der Inkomende- en Uitgaande Regten en Accijnzen te Rotterdam naar de Staatsraad in Den Haag geretourneerd, met vermelding ‘schip verkocht’, waarna op 11 juli royement volgde.
Op 1 augustus 1825 werd de eerste (bedoeld wordt nieuwe) verstrekt voor de MARIA LEVINA, aangevraagd door J. Schepens, Antwerpen, voor G.R. Schepman als kapitein.
RC 200825
Rotterdam, 19 augustus. Den 18de, des morgens, zeilde uit de Maas de MARIA LEVINA, kapt. G.R. Schepman naar Londen.
1826
AC 050126
De schepen CATHARINA HENDRINA, kapt. Joh. Ten Boekel, van Amsterdam naar de Kaap de Goede Hoop, en JOHANNA, kapt. Oeble Oebles de Jong, van Hamburg naar Laguayra (opm: La Guaira), beide laatst van Deal; HANNAH, kapt. J.W. Savage, van Rotterdam naar Belfast en MARIA LAYINTA, kapt. Schepman (opm: kof MARIA LEVINA, thuishaven Antwerpen)van Farö, zijn den 25 december (opm: 1825) te Ramsgate binnengelopen, het laatste met verlies van een anker en touw.
PLDA 260526
Krachtens uitspraak van het Admiraliteitshof van Engeland (opm: van 23 mei 1826) zal in Lloyd’s Koffiehuis, Cornhill, Londen, op donderdag 8 juni, om half drie precies, de verkoop plaatsvinden van de Nederlandse galjoot MARIA LEVINA, metende 180 ton of daaromtrent, buitenslands gebouwd (opm: Woudsend) van eikenhout; heeft een nieuwe nog niet gebruikte Engelse kabel en is goed voorzien van voorraden. Het schip ligt aan de Cherry Garden trappen, Rotherhithe, kapitein wijlen Gosse Roelofs Schepman. Een inventaris kan worden bekomen aanboord, op de plaats van de verkoping en bij de makelaar Joseph Lachlan, 22 Alie-street, Goodman Fields.
(opm: waarom deze verkoping werd gehouden en welke rol de dood van kapitein Schepman, geen eigenaar, hierbij speelde is niet bekend; een claim als gevolg van ladingschade, bodemarij of eventueel smokkel? voor GBP 325 werd A.W. de Sorgher, Oostende, de koper, die de uit 1792 stammende kof als ELEONORA onder kapt. G.M. Schippers weer in de vaart bracht)
Op 8 augustus 1826 werd de zeebrief van de MARIA LEVINA, kapt. G.R. Schepman, door de consul generaal te Londen, naar de Staatsraad in Den Haag geretourneerd, met vermelding ‘schip te Londen verkocht’, waarna op 8 augustus royement volgde.
Op 21 augustus 1826 werd de eerste (bedoeld wordt nieuwe) zeebrief verstrekt voor de ELEONORA, aangevraagd door A.W. de Sorgher, Oostende, voor G.M. Schippers als kapitein.
RC 071026
Rotterdam, 6 oktober. Uittreksel uit de Lloydslijst van den 3 oktober: De ELEONORA, kapt. Schipper (opm: kof, thuishaven Oostende, kapt. G.M. Schippers), van Liverpool naar Antwerpen, is te Milford lek binnengelopen en moet lossen.
1827
RC 240327
Rotterdam, 23 maart. Te Antwerpen zijn gearriveerd: TWEE VRIENDEN, kapt. Hamilton, ELIZA, kapt. Jacometti en AIMABLE PAULINE, kapt. Luijtjes, van de Havannah; JULIA, kapt. Visser, VROUW HENDRINA, kapt. van den Oever en VROUWJANETTE, kapt. Roos, alle van Londen; ELONORA, kapt. Schippers (opm: kof ELEONORA, thuishaven Oostende, kapt. G.M. Schippers), van Liverpool;
Op 4 juni 1827 werd de zeebrief van de ELEONORA, kapt. G.M. Schippers, door de gouverneur van de provincie Antwerpen naar de Staatsraad in Den Haag geretourneerd, met vermelding ‘schip verkocht’, waarna op 7 juni royement volgde.
Op 23 juni 1827 werd de eerste (bedoeld wordt nieuwe) zeebrief verstrekt voor de ISABELLA MARIA, aangevraagd door Lodewijk van Loon, Antwerpen, voor J.F. Ulrich als kapitein.
MCO 170727
Vlissingen, 14 juli. Van Antwerpen is de Schelde afgekomen en naar zee gezeild de ISABELLA MARIA (opm: kof, ex-ELEONORA), kapt. J.F. Ulrich, op avontuur.
1828
Op 11 februari 1828 werd een nieuwe verstrekt voor de ISABELLA MARIA, aangevraagd door Van Loon & Lodewijks, Antwerpen, voor J.A. Schoenefeld (J.A. Schönefeld) als kapitein.
RC 270328
Rotterdam, 26 maart. Van Antwerpen zijn de Schelde afgekomen en naar zee gezeild DE VROUW ANNA, kapt. H.K. Wijkmeijer, naar Koningsbergen; DE IRIS, kapt. J. de Vies en ISABELLA MARIA (opm: kof), kapt. J. Schonefeld, naar ….;
RC 100628
Rotterdam, 9 juni. Te Antwerpen is gearriveerd ISABELLA MARIA, kapt. Schooneveld (opm: kof, kapt. J.A. Schönefeld), van Memel (opm: Klaipeda).
RC 030728
Rotterdam, 2 juli. Van Antwerpen zijn de Schelde afgekomen en naar zee gezeild ISABELLA MARIA, kapt. J.A. Schoneveld, naar Memel;
1829
RC 230629
Advertentie. Jan Corver, makelaar, zal op maandag de 6e juli 1829, des avonds ten 6 ure, te Amsterdam in de Nieuwe Stads-Herberg aan het IJ, verkopen een extra ordinair welbezeild Nederlands kofschip, genaamd ISABELLA MARIA, laatst gevoerd door kapt. J.A. Schönefeldt, volgens Nederlandse meetbrief lang 25 ellen 10 duimen, wijd 5 ellen 26 duimen, hol 2 ellen 48 duimen en dus gemeten op 155 zeetonnen. Breder bij de inventaris en bericht bij de bovengenoemde makelaar.
JDB 200829
Advertentie. Openbare verkoping op 28 augustus van de kof ISABELLA MARIA, groot 120 rogge lasten. Het schip ligt in het tweede dok (opm: te Antwerpen) Informatiën: Giese, Grisar & Marsily.
(opm: vergelijk met aangekondigde veiling Amsterdam in RC 230629; in Antwerpen werd T. Hamman, Oostende de koper, nieuwe scheepsnaam WALVISCH en kapt. G. Genachte; reeds op 22 april 1830 werd de betrokken zeebrief wegens verkoop geroyeerd; vier snel achtereen gedane verkopen [1825, 1826, 1827 en 1829] duiden vaak op een schip in slechte conditie; met bouwjaar 1792 en matige economische vooruitzichten moet de kof aan een sloper zijn verkocht)
Op 12 september 1829 werd de zeebrief van de ISABELLA MARIA, kapt. J.A. Schoenefeld (J.A. Schönefeld), door de gouverneur van de provincie Antwerpen naar de Staatsraad in Den Haag geretourneerd, met vermelding ‘schip verkocht’, waarna royement volgde.
Op 17 september 1829 werd de eerste (bedoeld wordt nieuwe) zeebrief verstrekt voor de WALVISCH, aangevraagd door T. Hamman, Oostende, voor G. Genachte als kapitein.
1830
Op 20 april 1830 werd de zeebrief van de WALVISCH, kapt. G. Genachte, door de Ontvanger der Inkomende- en Uitgaande Regten en Accijnzen te Oostende, naar de Staatsraad in Den Haag geretourneerd, met vermelding ‘schip verkocht’, waarna op 22 april royement volgde.
Eind augustus 1830 waren in Brussel onlusten uitgebroken die de inleiding zouden vormen tot de op 4 oktober eenzijdig uitgeroepen Afscheiding door België. In een reactie hierop werden bij K.B. nr. 78 van 28 oktober 1830 de Nederlandse zeebrieven ingetrokken van alle (196) schepen welke ‘in de Zuidelijke Provinciën van het Rijk te huis behoorden’. Op deze lijst prijkt de ISABELLA MARIA, eigenaar Lodewijk van Loon en kapitein J.A. Schoenefeld. Van Loon was van 1827 tot 1829 eigenaar geweest waarna het schip volgens een opmerking in de geroyeerde zeebrief was verkocht. Zoals Marhisdata reeds vaker is gebleken is voor de lijst met ingetrokken zeebrieven vermoedelijk gebruik gemaakt van oudere gegevens. Wij gaan er daarom vanuit dat de WALVISCH de laatste naam is geweest, waarvan de zeebrief reeds was ingetrokken voor de opstand uitbrak, zie JDB 200829.