1821
RC 060221
Amsterdam, 4 februari. Van Brake, op de Weser, wordt van den 16 januari gemeld, dat de vorst aldaar deze winter zo hevig geweest was, als in de laatste twintig jaren niet had plaats gehad. De Weser was geheel bevrozen geweest, zo dat men dezelve van Blezen (opm: waarschijnlijk wordt Blexen bedoeld) tot Bremen met zwaar geladen wagens was overgetrokken; van eerstgenoemde plaats was tot beneden het baken niets dan ijs te zien. Sedert twee dagen had men westen wind met zware regen en het ijs in de Beneden Weser was grotendeels opgebroken. Het schip de VRIENDSCHAP, kapt. J.E. Planter, was in het opwaards zeilen in het ijs bezet geraakt en naar de Hoogen Weg (opm: Hohe Weg) tussen de Weser en de Jade gedreven, alwaar het lag met ingedrukte zijde, zodat men weinig hoop had om hetzelve of de lading hout te behouden; de kapitein en zijn volk waren te Fedderwarden aan de wal gekomen (opm: zie RC 130221).
RC 130221
Amsterdam, 11 februari. Het schip de VRIENDSCHAP, kapt. J.E. Planter, tussen de Wezer en Jade in het ijs bezet (opm: zie RC 060221), is door het ijs geheel vernield; de tuigagie, benevens omtrent de gehele lading, is geborgen.