|
Amsterdam, 7 maart. Kapt. P. Hasselaar, op de reis van Surinamen naar Amsterdam, te St. Bartholomé binnengelopen (opm: fregat JOHANNA JACOBA, bouwjaar 1783, zie ook RC 170216), meldt vandaar, van den 20 januari, dat hij bezig zijnde met kielen en de dubbelhuid te verspijkeren, den 16 en 17 dito een storm ontstaan was, met sterke winden en zware deining, waardoor hij genoodzaakt was de vlotten los te maken, de gijns (opm: talies om het schip slagzij te geven) uit te scheren en de kielligters van zich te verwijderen. De volgende nagt had het zeer sterk gewaaid, uit verscheiden hoeken, met ene zware zee, waarbij egter het schip, dat van agter met twee ankers en voor met ene anker vertuid lag, volkomen digt bleef; dan, in de vroege morgen, waren verscheidene schepen driftig en elkander aan boord geraakt, waaronder een beladen Franse brik, wier zijde ingeramd en zwaar lek geworden zijnde, op zijn voortouw geraakt was en het in korte tijd afgevijld had; waardoor zijn schip met drie zeeën op de stenen geworpen werd, en binnen vijf minuten met het boord onder water lag; zo dat de equipagie zich niet dan met moeite had kunnen redden, en de kaptein zijn kaartenboeken, instrumenten, en een gedeelte zijner klederen verloren had. Zodra het weder bedaarde zou men tragten zo veel mooglijk van het schip te redden.
|