Inloggen
BRANDARIS - ID 1098


In dienst
Onder Nederlandse Vlag tussen:1918-07-00 / 1919-07-13 | Reden uitgevlagd: Verongelukt of vermist (zie final fate)

Identification Data

Bouwjaar: 1918
Nat. Official Number: 11211 ROTT 1918
Categorie: Cargo vessel
Voorstuwing: Motor Vessel
Type: General Cargo schip
Type Dek: Flush deck
Material Hull: Iron
Dekken: 1
Construction Data

Scheepsbouwer: W. de Jong & Co., Scheepswerf 'Scandinavië', Groningen, Groningen, Netherlands
Delivery Date: 1918-07-00
Technical Data

Engine Manufacturer: N.V. Machinefabriek 'Drakenburgh' v/h D.W. van Rennes, Utrecht, Utrecht, Netherlands
Motor Type: Motor, Oil, 4-stroke single-acting
Number of Cylinders: 6
Power: 360
Power Unit: IHP (IPK)
Eng. additional info: Twee 3-cyl. 4-tact zuiggasmotoren, 11 7/16-11 13/16
Speed in knots: 9
Number of screws: 1
 
Gross Tonnage: 360.00 Gross tonnage
Net Tonnage: 180.00 Net tonnage
Deadweight: 450.00 tons deadweight (1016 kg)
 
Length 1: 39.40 Meters Registered
Beam: 6.80 Meters Breadth, moulded
Depth: 3.60 Meters Depth, moulded
Ship History Data

Date/Name Ship 1918-07-00 BRANDARIS
Manager: Arie Jordens Jr., Rotterdam, Zuid-Holland, Netherlands
Eigenaar: N.V. Vrachtvaart Maatschappij Brandaris, Rotterdam, Zuid-Holland, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Rotterdam / Netherlands
Callsign: NHFW

Ship Events Data

1918-03-26: Rotterdamsch Nieuwsblad 26-03-1918: Van de werf der firma W. de Jong te Groningen is gisteren met goed gevolg te water gelaten het voor de Algemeene Vrachtvaart bestemde motorschip Brandaris, in aanbouw voor den heer A. Jordens Jr. alhier. Het vaartuig is gebouwd volgens klasse groote kustvaart Germanlscher Lloyd en onder toezicht der Scheepvaart Inspectie, met certificaat houtvaart. Het schip is 450 ton groot en heeft de volgende afmetingen: lengte 59.40 M., breedte 6.50 M. en holte 3.60 M. Het wordt naar Utrecht gesleept, om aldaar van den motor te worden voor zien.
1918-07-15: Dagregister deel 22, nummer 915. Een en dertig Juli negentien honderd en achttien. Bouwacte. Ondergetekende Wobbe de Jong, scheepsbouwer wonende te Groningen, verklaart bij dezen dat in het jaar 1918 op de werf aldaar is volbouwd en nieuw te water gelaten de ijzeren motorvracht boot genaamd “Brandaris”, groot ca. 450 ton, lang 39,4 M.. breed 6.8 M, en hoog 3.6 M. voor rekening van den heer A. Jordens Jr., reeder, wonende te Rotterdam hebbende ondergetekende den koopprijs van vermeld schip uit handen van den heer A. Jordens Jr. vermeld ontvangen. Groningen, den 15 Juli 1918. In de kantlijn staat bijgeschreven: Gebrand met 11211 ROTT 1918 door de scheepsmeter H. Dansen te Rotterdam
1919-07-13: Final Fate:
Onderweg van Antwerpen naar Saxkjobing (Denemarken) met een lading van 385 ton steenkolen, na een ontploffing in een der generatoren tijdens stormweer gekapseisd in pos. 54.01. N. - 08.04. O. De bemanning (12 leden) werd gered. Getracht is het schip te bergen maar het is met de kop naar beneden gezonken.
NRC 14.07.1919: Helgoland, 13 juli: De Nederlandse motorboot 'Brandaris' drijft ten zuiden van Helgoland in de mond van de Weser in beschadigde toestand en door de bemanning verlaten. De bemanning is opgenomen door de passagiersboot 'Gruesse Gott' van de Nordd. Lloyd, welk zich op weg bevindt naar hier. De motorboot 'Brandaris' vertrok 11 dezer van Antwerpen naar Denemarken.
1919-09-08: Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart No. 73. Betreffende het scheef vallen en zinken van het motorschip Brandaris. Op 13 Juli 1919 is het motorschip Brandaris, terwijl de motor niet kon werken, tijdens stormachtig weer scheef gevallen, door de bemanning verlaten en later gezonken. Overeenkomstig het voorstel van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, dat deze de oorzaak van de ramp zou onderzoeken, waarna het onderzoek plaats had in 'sraads openbare zitting van 7 Augustus 1919. Als getuigen onder ede werden gehoord Hendrik van Dijk, wonende te Maassluis. Jan Tonkkes, wonende te Groningen, en Jan Walboom, wonende te Rotterdam, ten tijde van voormelde lamp respectievelijk gezagvoerder, stuurman en machinist op de Brandans. De raad nam verder kennis van een afschrift van de buitengewone scheepsverklaring, op 14 Juli 1919 door de bemanning van de Brandaris afgelegd ten overstaan van den vice-consul der Nederlanden te Bremerhaven, van een schrijven van den Nedeilandschen vice-cunsul te Cuxhaven, gericht aan den Nederlandschen gezant te Berlijn, alsmede van de stukken van het voorloopig onderzoek, door de scheepvaartinspectie ingesteld, riet journaal is bij de ramp verloren gegaan. Uit een en ander is de raad het navolgende gebleken: Het motorschip Brandaris, groot 359,52/179,55 reg. ton, is inte Groningen van staal gebouwd. Het schip was voorzien zuiggasmotor van ongeveer 350 I.P.K. De machine ,et twee generatoren bevond zich achterin. Er was één ruim met 2 luiken. Voorin was het logies der bemanning, achterin een verblijf der officieren. Op het ruim van de motorkamer was handlenspomp, terwijl de hulpmotor voor ruwe olie op de lensleiding van het ruim, de motorkamer en de voorpiek kon werken. Aan de lensleiding was geen verdeelkast. Het schip was geclassificeerd bi] den Germanischen Lloyd, groote kustvaart, en had een certificaat van deugdelijkheid, geldjg tot Februari 1920. De bemanning bestond uit 12 koppen. De kapitein had een diploma stuurman sleepvaart, de stuurman een diploma derde rang groote stoomvaart. Eigenaar was A. Jordens Jr. te Rotterdam. In Juni 1919 vertrok de Brandaris van Antwerpen naar Saxkjöbing in Denemarken met een lading van 385 ton steenkolen, grof en fijn door elkaar. Onder toezicht van den stuurman werd de lading door middel van bakken ingenomen en gelijk in het ruim gestuwd. De lading reikte niet tot de luikhoofden. Tweemaal moest men te Vlissingen als noodhaven binnenloopen wegens een explosie aan den motor. Nadat dit gebrek hersteld was, vertrok de Brand'iris op 11 Juli weder van Vlissingen tot het voortzetten van de reis. Het schip lag tot aan het uitwateringsmerk. De luiken waren gesloten en behoorlijk voorzien. De wind was Noord, frissche koelte, men stuurde in peiling van de kust. De Hollandsche anthraciet welke men voor het stoken der generatoren aan boord had, bleek van slechte qualiteit te zijn, zoodat men om de 6 a 7 uur de generatoren moest schoonmaken. De motoi kon dan gedurende een uur ongeveer niet werken. 13 Juli was het stormachtig weder uit hetN.N.W., moeilijke zee, zoodat veel water over dek en luiken kwam. Te 12 uur des middags stopte men den motor, ten einde de generatoren schoon te maken. Men iag toen O. t. N. voor. Toen de ééne generator schoon was gemaakt en op gang gebracht en de machinist J. Walboom den anderen wilde schoonmaken, voelde, men te ongeveer 1 uur namiddags een trilling door het schip gaan alsof het ergens op stootte. Onmiddellijk daarna had een ontploffing in den schoon gemaakten generator plaats en kwamen stoom en vlammen onder uit den generator. Het machinekamerpersoneel vluchtte aan dek, doch ging weder naar beneden toen de dampen eenigszins waren opgetrokken Aan den generator was uiterlijk niets te zien, in het generatorruim was veel water, dat zich met de asch uit de generatoren had vermengd. Met behulp van het dekpersoneel was men bezig dit te verwijderen, toen de kapitein alle man aan dek riep. De Brandaris was inmiddels dwarszee komen te liggen, slingerde hevig en kreeg zware slagzij over stuurboord, zoodat het water op de helft der luiken stond. Men kon de pompen niet peilen om te zien of het schip water maakte; den bak kon men niet meer bereiken om de ankers te laten vallen en evenmin ' kon men onderzoeken of de lading was overgegaan, daar men niet bij dé luiken kon komen. Men heesch het sein voor een sleepboot en, vreezende dat het schip om zou slaan, verliet de bemanning te ongeveer 1.15 namiddags de Brandaris in S.B.reddingboot met achterlating van al hun bezittingen. Kort daarna werden de schipbreukelingen opgenomen door een Duitsch passagiersschip op weg naar Helgoland. Te 4.30 namiddags keerde men met dit schip naar Bremerhaven terug men zag op die reis de Brandaris nog drijven met zware slagzij en diep in den kop liggende. Volgens verklaring van den vice-consul te Cuxhaven is de Brandaris met den kop naar beneden gezonken, terwijl zij door 2 sleepbooten werd gesleept. Uit de verklaring van den stuurman is nog gebleken, dat gedurende de reis de pompen niet gepeild konden worden, omdat steeds veel water over kwam, dat, ter hoogte van l 1 1 2 voet, aan dek bleef staan. Ook had het schip op de reis steeds slagzij over stuurboord gehad. De machinist verklaarde nog, dat hij den hulpmotor niet te werk had kunnen stellen om te pompen, daar het verwarmen van den gloeikop te veel tijd zou hebben gekost. De raad vermag de oorzaak van het zinken van het motorschip Brandaris niet met zekerheid vast te stellen. Of de trilling in het schip is ontstaan dooi de ontploffing in den generator, dan wel door het stooten op een voorwerp is niet met zekerheid gebleken. Evenmin is gebleken, dat het schip ten gevolge van het stooten lek is geworden. Vaststaat dat de Brandaris zware slagzij heeft gekregen. Of deze slagzij is ontstaan door het overgaan der lading dan wel ten gevolge van een andere oorzaak is niet te bepalen. Uit de verklaring van den vice-consul te Cuxhaven blijkt dat de Brandaris niet is omgeslagen doch met den voorsteven naar beneden is gezonken. Hieruit zoude volgen dat het schip vol water is geloopen, hetzij ten gevolge van een lek, hetzij dat in de machinekamer door de ontploffing een defect aan een kraan of buis is ontstaan, waardoor water is binnengedrongen, dat allengs door de lensleiding naar de voorpiek en het ruim is geloopen en zoo het schip heeft doen volloopen en zinken. Ho twel achteraf gebleken is dat de Brandaris nog lang heeft gedreven nadat zij door de bemanning was verlaten, en men door aan boord te blij ven en de noodige maatregelen te nemen het schip wellicht nog had kunnen behouden, kan de raad het den kapitein niet euvel duiden dat hij het schip heeft verlaten. Uit de verklaringen toch blijkt, dat de toestand, waarin het schip zich bevond met heerschenden wind en zee, inderdaad zeer gevaarlijk was voor dit kleine schip en dat alle kans op omslaan bestond toen men het schip verliet. Aldus gedaan op 7 Augustus 1919 door de heeren mr. A. J. Cnoop Koopmans, vooizitter. W. Allirol, C. J. Canters, C. L. J. Kotting. D. Fl. Hinlopen, leden, W. Fenenga, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door den vooi zitter ter openbare zitting van 18 Augustus 1919. (Get) A. .1. Cnoop Koopmans. „ W. Allirol. „ C. J. Carters. „ C L. J. Kotting „ Hinlopen. „ W. Fenenga. II B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris.