1828
Op 24 november 1828 werd de eerste zeebrief verstrekt voor de TWEE GEBROEDERS, aangevraagd door A.W. de Jonge te Groningen voor zichzelf als kapitein. Deze werd op 23.04.1831 door de Ontvanger der Inkomende en Uitgaande Regten en Accijnzen te Delfzijl naar Den Haag gezonden, met als reden ‘schip zal vooreerst niet meer buitenlands varen’ en op 26.04.1831 door de Staatsraad geroyeerd. Waarschijnlijk was de tjalk vanaf mei 1826 tot november 1828 ook al in de binnenvaart gebezigd.
Het lijkt er echter op dat het besluit om weer binnenvaarder te worden te snel is genomen, want reeds op 25.06.1831 werd door de Consul te Emden voor de TWEE GEBROEDERS onder kapt. A.W. de Jonge opnieuw een zeebrief aangevraagd. Deze nieuwe eerste zeebrief werd op 4 juli verleend en volgens een notitie in de Dagagenda op 20 juli 1831 ingezonden. Zou De Jonge alsnog een of meer nieuwe zeereizen hebben willen maken? Of had hij het schip locaal verkocht en moest hij een zeebrief tonen ten bewijze dat de tjalk zeewaardig was? Van retourzending van deze zeebrief is niets gebleken, waardoor het spoor dood loopt.
In juli 1832 verkreeg A.W. de Jonge, nu met thuishaven Hoogezand, een eerste zeebrief voor een nieuwe tjalk, de VROUW JANTJE, vernoemd naar zijn vrouw Jantje Geerts Das.
1830
AH 210830
Carga-lijsten. Amsterdam, 20 augustus. JONGE EGBERT, kapt. K. Egberts, van Emden; VROUW ENGELINA, kapt. F. Meynders, van Rostock; TWEE GEBROEDERS, kapt. A.W. de Jonge, van Landschapspolder; WILLEM DE EERSTE, kapt. H.C. Kool, van Hamburg.