1949-01-12: |
Nederlandse Staatscourant 17-11-1949. Uitspraak Raad voor de Scheepvaart naar aanleiding van de klacht van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen kapitein J. Teekman van het ms. Bestevaer wegens het overladen van zijn schip te Stettin en met het overladen vaartuig daar vandaan is vertrokken en in overladen toestand in Rotterdam is gearriveerd. Uit getuigenverklaringen is gebleken dat voornoemde kapitein nog meerdere reizen in overladen toestand met de Bestevaer heeft gemaakt. Krachtens artikel 9, lid 1, onder D van de Schepenwet is de kapitein verplicht zorg te dragen dat zijn schip geen geringer vrijboord krijgt dan blijkens het Certificaat van Uitwatering geoorloofd is en kapitein Teekman hiervoor juist geen zorg heeft gedragen. Op 12 januari 1949 vertrok de Bestevaer beladen met 153 standaard hout (ongeveer 400 ton) waarvan 10 à 12 aan dek. Het schip heeft geen speciaal certificaat voor de houtvaart. Bij aflading op het zomermerk is de diepgang 2,75 meter. Bij aankomst in Rotterdam op 15 januari 1949 bleek de diepgang 3,20 meter, wat ongeveer gelijk was bij vertrek in Stettin. De uitwatering bij vertrek uit Stettin was dus 45 cm te weinig. Op de zitting gaf de kapitein boevengenoemde feiten toe maar hij bleek in het geheel niet in te zien hoe ernstig zijn handelswijze is en dat hij het schip en opvarenden aan groot gevaar blootstelde. Vele berichten zijn bij de Scheepvaart Inspectie binnengekomen dat de kapitein van de Bestevaer vaak overlaadde, maar dit is niet meer vast te stellen daar de kapitein, in strijd met de voorschriften, dikwijls verzuimde de diepgang in het dagboek in te schrijven. Ook ter zitting bleek de kapitein de ernst van zijn handelswijze niet in te zien. Oordeel van de Raad is dat een gevoelige straf op zijn plaats is, opdat de aangeklaagde leert, dat de zorg voor de veiligheid van schip en opvarenden één van de voornaamste plichten is van een kapitein. De Raad straft daarom kapitein J. Teekman te Delfzijl door hem de bevoegdheid om als kapitein op zeeschepen te varen te ontnemen gedurende vier maanden.
Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van Donderdag 17 November 1949, no.225. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart. No.339. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake de klacht van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen J. Teekman, kapitein van het motorschip „Bestevaer", wegens overladen van zijn schip. Op 1 Maart 1949 is door de inspecteur-generaal voor de scheepvaart bij de Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van de volgende inhoud: ,,De inspecteur-generaal voor de scheepvaart; Verwijzende naar de hierbijgaande stukken; Overwegende, dat daaruit blijkt, dat kapitein Jan Teekman van het motorschip „Bestevaer" dit schip te Stettin heeft overladen, met het overladen vaartuig is vertrokken en daarmede in overladen toestand te Rotterdam is gearriveerd; dat uit getuigenverklaringen is gebleken, dat de kapitein, voornoemd, nog meerdere reizen met genoemd schip heeft gemaakt, eveneens in overladen toestand; dat krachtens artikel 9, lid 1, onder d, der Schepenwet de kapitein verplicht is zorg te dragen, dat zijn schip geen geringer vrijboord krijgt dan blijkens het Certificaat van Uitwatering geoorloofd is; dat kapitein Jan Teekman hiervoor geen zorg heeft gedragen; dat uit deze nalatigheid gevaar kan ontstaan voor schip en opvarenden, hetgeen een misdraging is ten opzichte van de rederij en van de schepelingen; Gezien de artt. 48 en 49 van de Schepenwet; Stelt aan de Raad voor de Scheepvaart voor, een onderzoek in te stellen en kapitein Jan Teekman te horen.". Een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 49 der Schepenwet, besliste, dat naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door de Raad zou worden ingesteld. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 10 October 1949, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart C. Moolenburgh. De
Raad nam kennis van de ten deze door de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart overgelegde stukken, waaronder een door de inspecteur voor de scheepvaart in het 2de district L. Korstanje op de ambtseed opgemaakt proces-verbaal dd. 24 Maart 1949, inhoudende een verhoor van aangeklaagde Jan Teekman, wonende te Delfzijl, en een procesverbaal van het verhoor van de stuurman van de „Bestevaer" en van diens voorganger, benevens van het scheepsdagboek en het Internationaal Certificaat van Uitwatering, en hoorde de kapitein, voornoemd, als aangeklaagde buiten ede. Na voorlezing van de klacht zette de voorzitter de aangeklaagde de betekenis daarvan uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit het door de Raad gehouden onderzoek is het navolgende gebleken: Het motorschip „Bestevaer is een Nederlands schip, toebehorende aan J. J. Weber, te Rotterdam. Het meet 296 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 350 pk Deutzmotor. Het draagvermogen is 450 ton, inclusief brandstof en drinkwater. Op 12 Januari 1949 vertrok de „Bestevaer", beladen met 153 standaard gezaagd hout (ongeveer 400 ton), waarvan 10 a 12 standaard aan dek was geladen, van Stettin met bestemming Rotterdam. De „Bestevaer" heeft geen dubbele bodem, maar aan elke kant vier zijtanks, waarvan de voorste drie aan elke kant zijn ingericht voor ballastwater en de achterste voor brandstof. Bij vertrek Stettin waren de tanks 2 en 3 gevuld met totaal 130 ton ballastwater. Verder had men 8 ton drinkwater en 30 ton brandstofolie aan boord. De diepgang was bij vertrek van Stettin, in zoet water, voor zover aangeklaagde deze in het donker kon aflezen, vóór 10 voet, achter 11 voet. Bij aflading tot het zomermerk is de diepgang 2,75 meter. Deze mag voor zoet water vermeerderd worden met 6 cm, maar moet in de winter worden verminderd met eveneens 6 cm. Bij aankomst te Rotterdam op 15 Januari 1949 was de diepgang, maar nu in brak water, vrijwel gelijk aan die bij vertrek van Stettin, dus 10'6" gemiddeld of 3,20 meter. De uitwatering bij vertrek Stettin was dus 45 cm te weinig. De stuurman, die sinds 1945 op dit schip vaart, maar de betreffende reis niet had meegemaakt, heeft verklaard, dat de „Bestevaer" vele houtreizen heeft gemaakt en steeds 150 a 160 standaard heeft geladen en dan bij lege tanks juist aan haar merk lag. Wanneer de tanks daarna werden gevuld, lag het schip dus steeds aanmerkelijk te diep. Het schip heeft geen speciaal certificaat voor de houtvaart. Ter zitting gaf aangeklaagde de feiten, zoals hierboven vermeld, toe. Hij bleek echter in het geheel niet in te zien hoe ernstig zijn handelwijze is en dat hij het schip en opvarenden aan groot gevaar blootstelde. Hoewel hij hoogstens 5 % van de lading aan dek mocht vervoeren, had hij daar 7 a 8 % gestuwd. Hij zegt, dat, als het schip met lege tanks tot zijn merk was afgeladen, het een beetje rank was en dat het na het vullen van vier tanks een goed zeeschip was. Dat zijn schip daarna 45 cm te diep lag, vond hij maar een bijkomstigheid en hij kon zich er niet mee verenigen, dat iemand daar aanmerking op maakte. Aangeklaagde zegt, dat hij er persoonlijk geen voordeel van had, dat hij meer lading vervoerde. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat uit opmeting op 17 Januari 1949 van de diepgang van motorschip „Bestevaer" in zoet water bleek, dat het schip na volbrachte reis van Stettin 24 cm te diep lag. Volgens door de kapitein verstrekte gegevens lag het schip bij vertrek van Stettin 42 cm te diep. Vaststaat, dat kapitein Jan Teekman zich niet heeft gehouden aan het bepaalde in de artikelen 4, lid 1, en 9, lid 1, sub d, van de Schepenwet, nader uitgewerkt in art. 100 van het Schepenbesluit. Vele berichten zijn bij de Scheepvaartinspectie binnengekomen, dat de kapitein de ,,Bestevaer" vaak overlaadde, maar dit is niet meer vast te stellen, daar de kapitein, in strijd met art. 348 Wetboek van Koophandel, dikwijls verzuimde de diepgang in het dagboek in te schrijven. De kapitein zegt enige keren het schip bij lege tanks tot op het merk te hebben beladen en daarna de tanks te hebben gevuld. Hierdoor maakte het schip in overladen toestand de reis over zee. Dit is voor elk schip een ernstige overtreding met het oog op de veiligheid van schip en opvarenden, maar voor de ,,Bestevaer" in het bijzonder. Dit schip is een shelterdek-schip met een ruimte boven het hoofddek van 29,5 meter lengte. Deze ruimte heeft 5 duims non return spuikleppen, welke even boven het hoofddek liggen. Dit hoofddek lag bij vertrek Stettin 37 cm, bij aankomst te Rotterdam 19 cm onder water. Genoemde kleppen lagen dus onder de waterlijn en bij geringe lekkage zou dus gemakkelijk water in de ruimte boven het hoofddek kunnen komen. De kapitein zegt wel, dat hij geen bijzondere redenen had voor deze overlading. Hier is echter groot gevaar voor schip en opvarenden ontstaan. Kapitein Teekman kan blijkbaar niet de verantwoordelijkheid dragen, welke op hem rust voor de veiligheid van schip en opvarenden. Hij moet zich inwerken in de vraagstukken, verbonden aan de veiligheid van zijn schip, vóórdat hij weer het bevel over een schip kan aanvaarden. Daarom stelt de inspecteur voor de scheepvaart de Raad voor, om kapitein Jan Teekman de bevoegdheid, om als kapitein te varen, te ontnemen voor de tijd van acht maanden. De Raad is van oordeel, dat uit het onderzoek is gebleken, dat Jan Teekman, kapitein van het motorschip „Bestevaer", bij herhaling zijn schip heeft overladen en daardoor dit schip met opvarenden aan groot gevaar heeft blootgesteld. Hij heeft bovendien meer lading aan dek vervoerd dan voor zijn schip dat geen speciaal certificaat voor de houtvaart had, was toegestaan en verzuimde meermalen de diepgang bij vertrek in het journaal in te vullen. Ook ter zitting bleek aangeklaagde de ernst van zijn handelwijze niet in te zien. De Raad houdt er rekening mee, dat de kapitein zelf geen voordeel had bij deze overlading, maar keurt af, dat de reder, die moet hebben geweten, dat zijn schip te veel lading vervoerde, dit oogluikend heeft toegelaten en de kapitein niet op zijn plicht heeft gewezen. De Raad is van mening, dat hier een gevoelige straf op haar plaats is, opdat aangeklaagde leert, dat de zorg voor de veiligheid van schip en opvarenden één der voornaamste plichten is van een kapitein. Mitsdien: Straft Jan Teekman, geboren 30 Januari 1914, wonende te Delfzijl, door hem de bevoegdheid om als kapitein op zeeschepen te varen, te ontnemen gedurende vier maanden. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, C. H. Brouwer, G. J. Barendse en K. R. Bosma, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad. (Get.) A. Dirkzwager; A. Boosman. |