Inloggen
BERENDINA - ID 903


In dienst
Onder Nederlandse Vlag tussen:1910-04-20 / 1916-10-20 | Reden uitgevlagd: Verongelukt of vermist (zie final fate)

Identification Data

Bouwjaar: 1910
Nat. Official Number: 7419 GRON 1910
Categorie: Cargo vessel
Voorstuwing: Sailing Vessel
Type: Schoeneraak
Masten: Two masts
Material Hull: Steel
Dekken: 1
Construction Data

Scheepsbouwer: Firma Gebroeders Bos, Groningen, Groningen, Netherlands
Launch Date: 1908-11-14
Delivery Date: 1910-04-20
Technical Data

Gross Tonnage: 170.39 Gross tonnage
Net Tonnage: 137.07 Net tonnage
Deadweight: 230.00 tonnes deadweight (1000 kg)
 
Length 1: 31.06 Meters Length overall (Loa)
Beam: 6.60 Meters Breadth, moulded
Depth: 2.70 Meters Depth, moulded
Draught: 2.57 Meters Draught, maximum
Ship History Data

Date/Name Ship 1910-04-20 BERENDINA
Manager: Nicolaas Harm Wijnstok, Groningen, Groningen, Netherlands
Eigenaar: Nicolaas Harm Wijnstok, Groningen, Groningen, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Groningen / Netherlands
Callsign: NGVS

Date/Name Ship 1916-07-11 BERENDINA
Manager: François Bernard Gustaaf de Meijer, Terneuzen, Zeeland, Netherlands
Eigenaar: Rederij Maatschappij Schoenerschip 'Berendina', Terneuzen, Zeeland, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Terneuzen / Netherlands
Callsign: NGVS
Additional info: Aankoopprijs Hfl. 30.000,--

Ship Events Data

1910-04-20: Dagregister deel 18 nummer 693, den eenentwintigsten April 1900 en tien. Bijlbrief. Ondergeteekenden Gebroeders Bos, scheepsbouwmeesters te Groningen, verklaren te hebben volbouwd en nieuw van de hamer te water gebracht in het jaar 1910 het stalen gaffelschoenerschip genaamd “Berendina” varende onder Nederlandsche vlag, tehuis behoorende te Groningen, voor rekening van en gevoerd wordende door Nicolaas Harm Wijnstok, gedomicilieerd te Groningen, gemeten op een bruto inhoud van 170.39 tonnen en op een netto inhoud van 137.07 tonnen van 2.83 kubieke meter. Groningen, 20 April 1910. Gebr. Bos. (In de kantlijn staat bijgeschreven 7419)
1911-01-00: Het Centrum 05.01.1911: Voor enige dagen is de gaffelschoener “BERENDINA”, kapitein Wijnstok, te West Terschelling binnengesleept, daar het schip tengevolge van de overgewerkte lading niet meer bestuurd kon worden. Men deelt aan de Pr. Gr. Ct. hieromtrent het volgende mede: De bemanning, bestaande uit de stuurman, een matroos, een lichtmatroos en een kajuitjongen, allen afkomstig uit deze provincie, van de "BERENDINA" was woensdag voor Kerstmis gedeserteerd, omdat de kapitein weigerde het tussenschot in de lading te laten herstellen. Deze beschotting was volgens de stuurman in zodanige toestand, dat het naar zijn mening overantwoordelijk was de reis te ondernemen. Bij de minsten storm moest z.i. de lading, die uit 240 last graan bestond, gaan werken. Hij waarschuwde de bemanning, die daarop deserteerde met achterlating van allles aan boord en naar de dichstbijzijnde Nederlandse consul trokken en hem geld vroegen voor de terugreis naar Holland. Het werd hun verstrekt tot een bedrag dat voldoende was om de volgende consul te bereiken. Deze handelde op dezelfde wijze en zo kwamen de vier schipper na enige tijd hier te lande terug. De kapitein had intussen nieuw scheepsvolk weten te werven, door de vissers te Samoe daartoe in staat gesteld. Binnenkort zal dit geval van desertie voor de Raad van de Scheepvaart worden behandeld.
Artikel in NRC 18.01.1911: Verslag van de Raad voor de Scheepvaart betreffende mishandeling aan boord van de “BERENDINA”.
De „Berendina.” Omtrent de behandeling van de ramp-zaak van de „Berendina" voor den Raad v. d. Scheepvaart te Amsterdam deelen we nog het volgende mede: Als eerste getuige werd gehoord de gezagvoeder Wijnstok. Getuige heeft diploma groote vaart, verkregen wegens dienstverrichting. Hij verklaart dat zijn schip bruto 170 register ton en 137 ton laadruimte heeft. De laatste reis was naar Flensburg, daar werd gecharterd naar Selvig. Gevraagd naar de diepligging van het schip, verwees getuige naar het journaal, waaruit eenige pagina's zijn verwijderd. Naar deze informaliteit werd een gestreng onderzoek ingesteld. Het zee-journaal mist juist de pagina's die voor de beoordeeliiig van de wijze van laden en het diepliggen van het schip noodig zijn. De schipper weet niet hoe deze pagina's verdwenen of geschonden zijn. — Niettemin werd hem 'n ernstige berisping toegediend over het niet in orde hebben van het journaal, waarbij hem gewezen wordt op de straf, gesteld op het niet in gereede houden der scheepsboeken. Zijne verklaringen voortzettend zei getuige 15 Dec. het schip geheel te hebben volgeladen. Hij had toen 2 ½ dag in lading gelegen. De stuurman was den laatsten dag kooiziek van dronkenschap. ,s Avonds toen men op de ree lag is de stuurman boven gekomen; hij heeft daarbij den anderen jongens drank gegeven, zoodat het volk dronken werd en drukte ging maken over de koffie. De kok heeft wel eens een draai om zijn ooren gehad van den schipper. Ook zekere Bos, een matroos, die volgens den schipper zeer leugenachtig was. Met het schip, dat te diep lag en een weinig slagzij lag, zou zee gekozen worden, doch den volgenden ochtend was het scheepsvolk met de boot weggegaan. Het schip lag in open zee. Er was den schipper niets van bekend, dat het volk naar de politie zou gaan. Denzelfden dag is de schipper met twee visschers, die hij had aangenomen, naar Holtenau gestevend. Daar werd getracht nieuw volk te krijgen. Op 27 Dec. is men te Cuxhaven aangekomen. Twee dagen later was men tegenover Ameland, doch daar verkeerde de Z.W.-wind tot storm. 30 Dec. Werd 't weer zoo slecht, dat 's morgens 4 uur de lading over stuurboord overging. Het schip had zooveel slagzij, dat de luiken onder water waren. Hij durfde niet den Dollard binnenloopen. Bij den wind gaand kreeg het schip opnieuw slagzij. Ook toen gelukte het hem weder de luiken vrij te krijgen. Den volgenden dag 's middags te 8 uur ging de lading opnieuw slagzij maken, doch nu aan bakboord. Toen was er niets meer aan te doen, daar men te dicht onder de kust was. Te 12 uur kreeg men Terschelling in 't zicht, te 3 uur, tegenover de Brandaris, heeft men het anker geworpen. De „Texel'' en de "Neptunus" hebben hulp geboden en het vaartuig naar Terschelling gesleept. Op een vraag van een der leden van den Raad verklaarde de schipper niet te hebben geweten, dat zijn bemanning naar den consul wilde gaan. Hij ontkende dat de verstandhouding te wenschen liet. Nog den vorigen dag hadden de jongens een stuk chocolade voor de schippersvrouw meegebracht. Eveneens werd nauwkeurig geïnformeerd naar de wijze van laden, die niet geschiedde met inachtneming der door de wet gevorderde voorzorgen. Terugkomend op de behandeling der schepelingen, zei de schipper "met 'n driftigen kop" wel eens een klap te hebben gegeven, „maar niet zoo, dat d'r armen of beenen er bij hingen." Een der leden van den Raad wees op het bestaan der monsterrol, die den schipper de verplichting oplegt, het scheepsvolk goed te verzorgen. Als 2e getuige Werd gehoord de knecht Hinst uit Holtenau, die na het wegloopen der bemanning is aangenomen. Naar de lading heeft hij niet omgekeken. 45 jaren vaart hij reeds, hij kan dus wel wachtdienst verrichten. Hij verklaarde, dat te Ameland het weder zeer slecht werd en gaf een relaas van het slagzij bekomen van het schip. Het schip kwam in gevaarlijke positie, alles was van dek geslagen en het drinkwater was ook Weg. Men is toen naar Terschelling gesleept. De derde getuige Muller, matroos uit Kiel, was ook te Holtenau gemonsterd. Hij legde gelijke verklaring af als de vorige getuige. De volgende getuige, stuurman Smit, uit Leens, heeft nooit zeevaartkundig onderwijs genoten. Hij werd in Juli gemonsterd op Hollandsche haven terug. Lezen van de kaart kan hij niet. Eens ging de reis naar Helgoland van daar naar Huil. De stuurman ging daar weg; hij kreeg den laatsten dag een trap van den kapitein. Toen werd Smit stuurman. De eerste reis daarna ging naar Zweden. Aan boord was veel ruzie. De kapitein was driftig. De jongens kregen slechts f 10 per maand en deed een van de drie het werk niet goed, dan kregen zij slaag, dat het bloed over dek liep. De schipper: „Dat is niet Waar, Een enkelen draai om de ooren." De stuurman: „Elken dag. Ook kregen de jongens trappen onder de ribben." De voorzitter: „Dikwijls?" De stuurman: Vele keeren. Bijna dag aan dag." De schipper: „Mooi!" De stuurman: „Te Flensburg zouden wij om die „klopperij" naar den consul gaan. De jongens durfden niet, maar daar spr. het niet wilde aanzien, zou hij meegaan. De schipper beloofde f 10 opslag te geven per maand, indien de stuurman niet naar den consul ging. Voor de gerst werd ingenomen, waren natte lijnkoeken gelost, een bewijs, dat het schip lek was. Bij het gerstladen waarschuwde de stuurman reeds dat de gevelingen onvoldoende waren. Bij het afvaren helde het schip. Den avond van 14 Dec. was spr. dronken, doch den 15en, toen hij nuchter was, waarschuwde de stuurman, dat het zoo geen zeekiezen was. Den 16en is men des ochtends 6 uur naar den Wal geroeid. Men wilde van den consul gedaan krijgen om af te monsteren. Spr. was ook wel met een revolver bedreigd. Over Kopenhagen is hij met de jongens naar Holland teruggekomen. De kapitein 0ntkende het schieten met de revolver. Dat is slechts uit „gekheid" gebeurd, tot vermaak op het dek. Getuige de lichtmatroos Paul Rudolf Palm is te Zwolle op de H. B. S. geweest en zou tot officier worden opgeleid. Hij ging liever varen en is in de groote vacantie naar den schoener gegaan. Eerst zou hij niets verdienen, doch later kreeg hij f 5 per maand. De voorzitter: „Hoe was 't aan boord?" Getuige: „We werden dikwijls geslagen. Met de hand in het gezicht, zoodat de neus bloedde. Vijf maanden lang heeft hij het volgehouden. Hij sliep in de roef. De ligging was goed, het eten vaak niet. Palm was te Groningen aan boord gekomen; eerst was 't een pleiziervaart. Later niet meer. In 't laatst van de reis werden de jongens ook met de revolver bedreigd. Dronken was de schipper nooit,, maar hij mocht wel gaarne iemand afranselen." Er waren geen reddingsmiddelen. Op een desbetreffende vraag van een der leden van den Raad verklaarde getuige dat het in den laatsten tijd met het slaan beter ging, vooral toen de jongens eenmaal konden sturen. Een der leden van den Raad: "Is u opgestookt door den stuurman?" Getuige: „Niemand." De lichtmatroos Bremhahr uit Musselkanaal, 17 jaar oud, heeft ook 5 maand gevaren om later stuurman te worden. Hij had zich lalen aanmonsteren als kok. Koken ging Wtel. Van de schipperclerij wist hij niet veel. Hij verklaarde overeenkomstig licht-matroos Palm, met dien verstande dat hij het revolverschieten nooit ernstig had genomen, Het voornemen weg te loopen werd door den stuurman opgevat. Om 11 uur 's ochtends en om 5 uur 's middags kregen ook de jongens drank aan boord. Thuis had getuige nooit drank ontvangen, doch door het oorlam 's ochtends en 's middags was hij aan drank gewoon geraakt. De voorzitter en ook een der leden van den Raad dienden den kapitein over het verstrekken van drank aan jongens van 16 en 17 jaar een ernstige vermaging toe. Harms Bos, 15 jaren oud en uit Dork- Werd afkomstig, heeft ook vijf maanden gevaren. Zijn ervaringen waren dezelfde als die van de beide andere jongens. Hij kwam te Londen aan boord. Ook deze iongen kreeg thuis nooit drank, doch leerde drinken door den dagelijkschen borrel. De voorzitter, mr. Pleyte, gaf den drie jongens een geduchte vermaning en bond hun op 't hart nimmer, van wien ook, een borrel aan te nemen. Spr. noemde het een groot schandaal, dat deze jongens in het buitenland dronken langs den weg hadden geloopen. Als de jongens vertrokken zijn, vroeg mr. Pleyte den stuurman: „Heb je dat potje niet op 't vuur gezet en als getuige dit bleef ontkennen, wees spr.; hem op de leelijke rol in dezen gespeeld. Hij heeft niet op zijn stuk gestaan en niet royaal weg den kapitein het onmenschelijke van zijn handelwijze onder het oog gebracht, doch voor f 10 verhooging zich het zwijgen laten opleggen. Tegen den schipper voerde spr. aan, dat kwade trouw de journaalbladen heeft weggemaakt. Het schip heeft te diep gelegen. Spr. meende, dat de kapitein ernstig in zijn plicht te kort is geschoten. Een der raadsleden wees hem op het onverantwoordelijke om zee te kiezen met één stuurman, die zijn vak slecht kent, en drie onbevaren jongens. De zitting werd vervolgens gesloten en de uitspraak op later bepaald.
NvhN 20-01-1911: De „Berendina.” Amsterdam, 20 Jan. De Raad Voor de Scheepvaart gaf heden beslissing inzake de ramp van het schocnerschip „Berendina", schipper-eigenaar N. H. Wijnstok te Groningen, dat, met een lading gerst van Selig naar Rotterdam op 31 Dec. bij Terschelling door boos weder werd overvallen en slagzij maakte door levendig worden der lading. De raad, die ook onderzocht de aanklacht van mishandeling van het personeel oordeelde dat de ramp te wijten was aan nalatigheid van den schipper en dat de schipper het personeel had mishandeld. De raad ontnam hem gedurende 6 maanden de bevoegdheid om als schipper te varen.
1916-10-20: Final Fate:
Vertrokken vanuit Blyth naar Courcewilles met een lading kolen. Sindsdien vermist. Hierbij kwamen vier opvarenden om het leven. (Kapt. Zichterman)
1917-02-06: Algemeen Handelsblad 06-02-1917: In zake den schoener „BERENDINA" die vermoedelijk op de reis van Blyth naar Corseuilles (in Frankrijk) welke reis den 20ste October j.l. werd aangevangen, met man en muis is vergaan, kan door het ontbreken van alle gegevens de oorzaak van de ramp niet worden vastgesteld.

Afbeeldingen


Omschrijving: De Berendina tijdens de Eerte Wereldoorlog; volgens opschrift achterop foto toen nog van Wijnstok.
Collectie: Martens, R.G. (Rob)
Vervaardiger: Unknown
Onderwerp: Oorlogsschildering

Omschrijving: De Berendina, waarschijnlijk liggende te Groningen. De merkwaardige opbouw tussen fokke- en grote mast lijkt niet bij het schip te behoren.
Collectie: Martens, R.G. (Rob)
Vervaardiger: Unknown
Algemene informatie

NNO 020111
Groningen, 2 januari. Zaterdagmorgen ongeveer half vier werd er in de Gronden bij Terschelling geflambouwd. Een paar sleepboten en de reddingsboot vertrokken  ter assistentie. Zij troffen in de Gronden aan de gaffelschoener BERENDINA van Groningen, kapitein Wijnstok. Het schip was geladen met 240 ton gerst en was op weg van Samsöe naar Rotterdam. Door de  overgewerkte lading en de water zware slagzij was niet te manoeuvreren. Het vaartuig is te West-Terschelling binnengesleept

NNO 040111
De redding van de BERENDINA. Men schrijft van Terschelling aan „L. en V.": 't Is half vier in de nacht van 30 op 31 december 1910. De lucht buiig, nu en dan sterhelder, dus goed vuurgezicht. Alles is in rust op Terschelling, behalve de uitkijk op de sleepboten in en buiten de haven en de lichtwachters op de Brandaris. Daar in eens wordt die stilte verbroken, een vuurpijl gaat van af de toren de lucht in en voort daarop, begint men aan de zware stoomfluiten van de sleepboten te trekken en maakt alles wat slaapt wakker en is het met de rust voor honderden voor goed afgelopen. 't Is een lopen en draven, naar familieleden en vrienden; men klopt op de ramen en roept: “guusjen, tis guusjen" en voort gaat het, meerdere mannen porren. Allen spoeden zich naar de haven, om een plaatsje op één der sleepboten van Zurmühlen te krijgen. Enkele anderen gaan naar de LYONS, kapitein Gardener. Deze laatste neemt een tiental roeiers mee voor de reddingsvlet. Zwart is de straat van het toekijkende volk, zwart ook de lucht van rook en damp der boten. SIMSON van Zurmühlen, schiet vooruit. TEXEL, NEPTUNUS en TERSCHELLING volgen allengs, maar de LYONS heeft geen stoom op. De vuren uitgehaald; afgewerkte stoom; slechte kolen; telegraaf stuk; ja, wat hoort men dan al niet! De stem van kapitein Gardener klinkt luid en is duidelijk verstaanbaar, boven alle rumoer. Eindelijk met slakkengang gaat de LYONS voorwaarts en zal zeker te laat komen. Wij gaan naar het strand, bij paal 7 en zien dan in zee, voor de wal, de vuren van de zoekende stoomboten, maar geen in nood verkerend schip. Vermoedelijk reeds vernield en men loopt mijlen ver langs het strand, maar vindt niets. Terug naar paal 7, naar de reddingsboot, waarbij men in het huis de telefoon hoort bellen, in verbinding met de vuurtoren. Steeds beweren de lichtwachters dat er een schip in nood moet zijn, liggende in zee maar wij zien van de wal niets, dan heel ver in zee ,een enkel klein licht als van een passerende stoomboot. De nieuwe motorreddingsboot kruist langs de gronden en kan ook al niets vinden. Eindelijk is het dag geworden en keren de sleepboten naar de haven terug, maar worden nu beter ingelicht, door de lichtwachters, die verder in zee, een vaartuig met twee masten ontdekt hebben, liggende voor anker. Nu is het stomen, stomen, om eerst te zijn. Wie wint, verdient. De LYONS, hoewel eerst op goed nummer liggende, moet het afleggen tegen de Hollandse stoomschepen en komt laatst en te laat om iets te verdienen. De SIMSON heeft reeds op sleeptouw genomen: de Groninger gaffelschoener BERENDINA kapitein Wijnstok, geladen met 240 ton gerst bestemd voor Rotterdam en komende van Sanisö in Denemarken. De bemanning beweerde reeds twee dagen zonder zoet water te zijn geweest, doordat de watertanks lek geslagen waren. Het vaartuig, lag zoveel op zij, door overlopen van de lading, dat de luiken aan bakboord te water kwamen, en verder zeilen gevaar opleverde, waarop men ten anker ging. Het vaartuig, dat in 1910 is gebouwd, was dicht gebleven. De aankomst in de haven gaf weer veel bekijks. „Swal buit" zegt men al, d.w.z. een kleine verdienste voor de sjouwerlieden. Men kent ze blijkbaar beter.

NNO 060111
Scheepstijdingen. Vlieland, 6 januari. Vertrokken: BERENDINA, kapt. Wijnstok, per sleepboot VOORWAARTS naar Rotterdam, binnendoor.

 NRC 180111
Raad voor de Scheepvaart.  De BERENDINA. De Raad heeft gisteren nog behandeld de zaak van het schoenerschip BERENDINA, schipper en eigenaar N.H. Wijnstok te Groningen. Dit schip, dat met een lading gerst op reis was van Selvig naar Rotterdam, heeft op de hoogte van Terschelling op 31 december 1910 slagzij gemaakt door het levendig worden van de lading. Op voorstel van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart te Groningen zal de Raad onderzoeken of het voorgevallene een gevolg is van een daad of nalatigheid van de schipper, en tevens een onderzoek instellen naar een aanklacht van genoemde hoofdinspecteur tegen de schipper wegens misdraging van de onder hem dienende bemanning, die hij zou hebben mishandeld. Gebleken is dat het schip 5 cm. dieper geladen is geweest dan het uitwatering certificaat toeliet. Wijl er ernstige twijfel is gerezen of schipper Wijnstok wel de nodige eigenschappen bezit om als schipper of stuurman op een Nederlands zeeschip te varen, heeft de Raad hem reeds in deze bevoegdheid tijdens de duur van het onderzoek geschorst. Schipper Wijnstok werd het eerst door de Raad gehoord. Hij verklaarde 24 jaar oud te zijn en op zijn 18de jaar een diploma grote zeilvaart te hebben behaald. De voorzitter van de Raad, mr. Pleyte, wees er onmiddellijk op, dat het journaal beschadigd is op een manier die te denken geeft. Pagina 1 is goed geconserveerd, maar pagina 2, waar het juist op aankomt, is op een zodanige wijze beschadigd, dat hier mensenhanden bezig moeten zijn geweest; dat kan het zeewater niet gedaan hebben. Ook in het rivierjournaal ontbraken 4 pagina's, waarvan de inhoud voor het onderzoek van het grootste belang was. „Een en ander wekt", zei de voorzitter tot de schipper, „tegen u zeer ernstige vermoedens. Die  bladen zijn eruit gescheurd". De schipper, die zei niet te weten dat tegen een dergelijke daad NLG 800 boete bedreigd wordt, zei het niet gedaan te hebben. Aan het verhoor, waaraan de schipper werd onderworpen, ontlenen wij het volgende: Na de reis, aan deze voorafgegaan, was de eerste stuurman weggegaan, omdat hij het met de schipper niet kon vinden. Deze wist dat hij in een lading schotten moest plaatsen, maar heeft dit niet gedaan. De 15e december, toen het schip in lading lag, is de stuurman dronken geweest. De kok heeft de schipper wel eens geslagen; van de jongens (waarmede het schip hoofdzakelijk bemand was) alleen Bos. Op 16 december, voordat het schip Selvig zou verlaten, waren allen verdwenen, zodat de schipper voorlopig vissers heeft aangemonsterd. Te Holtenau heeft hij nieuwe bemanning gekregen. Voor Terschelling heeft het schip, dat enige centimeters te diep geladen was, bij slecht weer tweemaal slagzij gemaakt, zodat het niet meer kon manoeuvreren. Het is in Terschelling binnengesleept. De schipper zei nooit iemand zo geslagen te hebben, dat er armen of benen gebroken waren, waarop de president zei: „Dat ontbreekt er nog maar aan". Hij ontkent tot de stuurman gezegd te hebben, dat die  schotten in de lading wel achterwege konden blijven, omdat men er in Hamburg niet naar vroeg en de inspectie er te Rotterdam toch geen tijd voor zou hebben ernaar te onderzoeken. Gehoord werden daarna twee Duitsers, die te Holtenau aan boord zijn gekomen. Volgens hen was de behandeling op de BERENDINA goed. Toen het schip over stuurboord slagzij had gemaakt, werd het voor de wind gelegd, waarna het weer over bakboord overging. Toen deze getuigen te Holtenau aan boord kwamen, lag het schip recht op het water. De stuurman Smit deelt mee, dat hij eerst als matroos aan de BERENDINA diende. Hij is zekere Hoogeboom als stuurman opgevolgd. De laatste dag heeft de kapitein deze nog een trap gegeven. Dit erkent de kapitein. Smit vertelde dat er zeer dikwijls ruzie aan boord was. De drie jongens, die slechts 5 of 10 gulden in de maand verdienden, kenden hun werk niet, en kregen hierom telkens slaag, dikwijls zo erg, dat het bloed over het dek liep. De schipper sloeg getuige niet omdat hij hem niet aandurfde. Ook trapte hij de jongens dikwijls in de ribben. Getuige wilde met hen te Selvlg naar de consul, maar de jongens durfden niet. Toch zijn zij gezamenlijk gegaan op de dag dat het schip zou vertrekken. De vorige dag is getuige dronken geweest maar hij was volmaakt nuchter toen hij de schipper erop wees, dat het schip met zijn te grote diepgang niet zeewaardig was. Er waren schotten in de midscheeps in de lading aangebracht maar niet zoals de wet voorschrijft, zodat ze nagenoeg niet aan het doel beantwoordden. Op de dag van afvaart lag het schip scheef, en lekte het een weinig. Reeds bij vroegere gelegenheden heeft getuige gedreigd met het indienen van een klacht bij  de consul te Flensburg. De kapitein heeft dit toen voorkomen door hem NLG 10 verhoging van gage te beloven. Het is ook wel eens gebeurd dat de kapitein getuige met een revolver dreigde, doch niet in tegenwoordigheid van derden. Het is niet getuige's bedoeling geweest met de jongens niet meer naar het schip terug te keren; maar van de consul teruggekomen,  hoorden zij, dat de BERENDINA weg was. Getuige heeft nog ongeveer NLG 60 gage bij de kapitein staan; hij heeft hiervan nog geen werk gemaakt omdat hij niet weet in hoeverre hij recht heeft. De 16-jarige Palin, een van de matrozen, deelde, als getuige gehoord, mee, dat hij op de BERENDINA was meegevaren eerst zonder te worden betaald, omdat hij examen als stuurmansleerling wilde doen, waarvoor hij eerst enige tijd moest varen. Later voer hij als matroos tegen een gage van NLG 5 in de maand. Hij bevestigde dat de kapitein er dikwijls op sloeg, en antwoordde op een desbetreffende vraag dat de man daarin blijkbaar plezier had. De stuurman sloeg wel eens, maar zelden. Ook deze getuige heeft wel eens bijgewoond dat de kapitein met een revolver dreigde. Reddingsmiddelen waren er niet aan boord. Later zegt getuige, dat hij alleen in het begin slaag heeft gekregen. Hij is niet door de  stuurman opgestookt om bij de consul te gaan klagen.
R. Breemhaar, oud 17 jaar, verklaarde meer uitgebreid lager onderwijs te hebben genoten. Daarna heeft hij ais kok op de BERENDINA gemonsterd. Hij vond dat hij nogal schappelijk kon koken. Volgens hem sloeg de kapitein in het begin niet maar later wel. Het dreigen met een revolver is spelerij geweest De jongens kregen eenmaal daags van de kapitein een glas jenever. Eens, toen deze er niet was, hebben zij jenever aan boord gehaald en zich bedronken. De derde jongen is 15 jaar oud. Deze zegt het ergst mishandeld te zijn geweest.  De stuurman heeft hem erop opmerkzaam gemaakt, dat het schip te diep lag.

NNO 200111
Amsterdam, 20 januari. De Raad voor de Scheepvaart gaf heden beslissing inzake de ramp van het schoenerschip BERENDINA, schipper-eigenaar N.H. Wijnstok te Groningen, dat, met een lading gerst van Selig naar Rotterdam op 31 dec. bij Terschelling door boos weer werd overvallen en slagzij maakte door levendig worden van de lading. De Raad, die ook onderzocht de aanklacht van mishandeling van het personeel oordeelde dat de ramp te wijten was aan nalatigheid van de schipper en dat de schipper het personeel had mishandeld. De Raad ontnam hem gedurende 6 maanden de bevoegdheid om als schipper te varen. De president bracht daarna de jongens het afkeurenswaardige onder het oog van de  dronkenschap, waaraan zij zich hebben schuldig gemaakt. De stuurman werd een ernstige terechtwijzing gegeven, omdat hij, toen hij vroeger over de mishandelingen bij de consul te Flensburg wilde klagen, zich voor geld heeft laten omkopen om dit niet te doen. Daarna werd  de kapitein weer voor geroepen, en werd hem op het schandelijke van zijn gedrag gewezen tegenover jonge jongens van goeden huize, die zich aan hem hebben toevertrouwd om het zeemanschap te leren, en die als honden zijn afgeranseld. De Raad zal in deze zaak nader uitspraak doen.