1949-12-10: |
02-06-1950 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: No. 25 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake de klacht van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen J. Wiegman, kapitein van het motorschip „Heerengracht", wegens het ondernemen van een reis met een door onoordeelkundig met hout beladen onzeewaardig schip. Op 10 December 1949 is door de inspecteur-generaal voor de scheepvaart bij de Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van de volgende inhoud: ,,De Inspecteur-Generaal voor de Scheepvaart; Verwijzende naar de hierbijgaande stukken, te weten: a. verhoor van kapitein J. Wiegman van het'motorschip ,,Heerengracht"; b. afschrift van een door kapitein J. Wiegman afgelegde scheepsverklaring; c. afschrift van een rapport betreffende de lensleiding in de machinekamer van het motorschip „Heerengracht", opgemaakt door de expert bij de Scheepvaartinspectie te Amsterdam W. H. Vogelenzang; Overwegende, dat kapitein Johan Wiegman, geboren 24 Maart 1913 te Hedel, wonende te 's-Hertogenbosch, Rijckevorsel van Kerssellaan 39-b, zijn schip te Kotka (Finland) met hout in de ruimen en aan dek heeft beladen en daarbij heeft verzuimd een der gesepareerde bodemtanks ledig te laten om te kunnen voldoen aan het bepaalde in de artikelen 96 en 113 van het Schepenbesluit; dat weliswaar de voorpiek, alsmede het voorste gedeelte van de dubbele bodem ledig waren gelaten, doch dat deze ruimten in dit geval niet voor het vullen van ballastwater in aanmerking konden komen, aangezien daartoe het schip te veel koplast zou hebben gekregen en de bedoelde dubbele bodemtank bovendien niet gesepareerd is; dat het schip bij aankomst te Brunsbüttel 10 a 12° slagzij kreeg, zodra, varende, het roer aan boord werd gelegd, uit welk feit kan worden geconcludeerd, dat de aanvangsstabiliteit van het motorschip „Heerengracht" bij vertrek van Kotka reeds gering moet zijn geweest; dat kapitein Wiegman, voornoemd, tot tweemaal toe getracht heeft de reeds ontstane slagzij door verstuwing van lading van de lage naar de hoge kant op te heffen, door welke zeer ondeskundige en gevaarlijke werkwijze het schip aan extra-groot gevaar is blootgesteld; dat vóór en bij het binnenlopen in Den Helder de slagzij tenslotte nog belangrijk groter is geweest; dat het feit, dat de slagzij van de ,,Heerengracht" in Den Helder bij het vertrek van de kade tot zelfs 32° opliep, kapitein Wiegman eindelijk heeft bewogen niet uit die haven te vertrekken; dat ondanks de vorengenoemde feiten kapitein Wiegman, voornoemd, van Brunsbüttel is vertrokken met een schip, dat in onzeewaardige toestand verkeerde, en van Den Helder heeft willen vertrekken, terwijl het schip in nog onzeewaardiger toestand verkeerde dan bij vertrek van Brunsbüttel; dat vorengenoemde feiten van dien aard zijn, dat: a. twijfel is gerezen aan de bekwaamheid van kapitein J. Wiegman; b. dat geacht moet worden, dat kapitein J. Wiegman zich heeft misdragen tegenover de rederij en de schepelingen door met een onzeewaardig schip een reis te ondernemen, alsmede een reis heeft willen ondernemen; Gelet op de artikelen 48 en 49 van de Schepenwet; Stelt aan de Raad voor de Scheepvaart voor, een onderzoek in te stellen en kapitein J. Wiegman te horen.". Een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door de Raad zou worden ingesteld. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 31 Maart 1950, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart C. Moolenburgh. De Raad nam kennis van de ten deze door de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart overgelegde stukken, waaronder een door de inspecteur voor de scheepvaart in het 1ste district op de ambtseed opgemaakt proces-verbaal dd. 18 November 1949, inhoudende een verhoor van aangeklaagde Johan Wiegman, wonende te 's-Hertogenbosch, zomede van een te Amsterdam afgelegde scheepsverklaring, en hoorde de kapitein, voornoemd, als aangeklaagde buiten ede. Na voorlezing van de klacht zette de voorzitter de aangeklaagde de betekenis daarvan uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit het door de Raad gehouden onderzoek is het navolgende gebleken: Het motorschip ,,Heerengracht" is een Nederlands schip, toebehorende aan de N.V. Ansyma, te Amsterdam. Het meet 493,39 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 390 pk M.M.W.-motor. De „Heerengracht" heeft een beperkt Certificaat voor de Houtvaart, doch mag niet dieper afladen. Op 14 October 1949 beëindigde de „Heerengracht" de belading te Kotka. Zij had in de ruimen 140,7 standaard en aan dek 70 standaard gezaagd hout geladen, bestemd voor Zaandam. De hoogte van de deklast was ongeveer 2,10 meter. Deze hoogte mag des zomers 3,00 meter, des winters slechts 1.,80 meter zijn. Aangeklaagde noemt deze reis de laatste zomerreis. De diepgang was 11 '2" gemiddeld, waarbij de uitwatering tot het zomermerk 4" was. Toen het schip zeeklaar was, lag het recht. De voorpiek en de enkele bodemtank I waren leeg, de dubbele bodemtanks 2 en 3 waren vol. De dubbele tanks 4 waren vol met 18 000 liter brandstofolie. Op 14 October te 14.00 uur vertrok de „Heerengracht" van Kotka. De reis verliep aanvankelijk normaal; wel lag het schip op 16 October van 8.00 uur tot 11.30 uur ten anker wegens mist. Op 18 October werd het Kielerkanaal gepasseerd; te 9.45 uur verliet men de sluis van Brunsbüttel. Daar het schip zo rank bleek te zijn, dat het bij roer aan boord 10 a 12° slagzij kreeg, werden de drinkwatertank en de achterpiek met zoetwater gevuld. Na het verlaten van de Elbe werd het stormweer; de wind werd Z.Z.W. 8jl0, waardoor veel water werd overgenomen. Het schip kreeg slagzij van 20 a 30° over stuurboord. De kapitein durfde de voortank niet op te laten lopen, uit vrees, dat het schip te veel in de kop zou gaan liggen. Toen het weer op 19 October nog slechter werd, besloot de kapitein het Stortemelk binnen te gaan om beter weer af te wachten en zo mogelijk het schip recht te werken. Te 12.00 uur ving de loodsboot aan voor te stomen; de wind was W.Z.W. Toen men in kalmer water kwam, ging een loods over naar de „Heerengracht"; daarna ankerde men op de Vlieree. Aangeklaagde begon hierop de deklading te verwerken. Te 20.10 uur, toen het tij kenterde, viel het schip plotseling ongeveer 30 graden over bakboord. Er bleek water in de motorkamer te staan; dit kon door de grote helling niet weg worden gepompt; daarom is zoveel mogelijk met emmers het water naar buitenboord verwerkt. Na gehouden scheepsraad werd besloten 1½ standaard hout te werpen, maar dit had weinig succes. Daar het weer slecht werd, besloot aangeklaagde binnendoor naar Den Helder te gaan. Hij zag het gevaar, waarin zijn schip verkeerde, niet in en telegrafeerde naar Den Helder om een loods voor het Schulpengat. Op 20 October te 11.15 uur ankerde de „Heerengracht" op de rede van Nieuwediep; de slagzij was 20 a 25 graden over bakboord. Radiotelefonisch adviseerde de reder, toen deze de toestand vernam, om binnendoor naar Zaandam te gaan. Men meerde te 17.10 uur in de haven van Nieuwediep en verwerkte de deklast tot de slagzij nog 5 graden over bakboord was. Toen bleek, dat in het Noord-Hollandsch Kanaal niet voldoende water stond. Nu wachtte aangeklaagde beter weer af om over zee verder te gaan. Er werd nog drie ton drinkwater geladen. 21 October te 15.30 uur kwam een loods aan boord. Toen de trossen waren losgegooid en het schip zou afscheren, kreeg het in korte tijd 32 graden slagzij over stuurboord, ten gevolge waarvan de gehele deklast begon te verschuiven. Twee marinesleepboten brachten het schip weer naar de kade. Nu besloot aangeklaagde een deel van de deklading te lossen. Tegen de twintig standaard werd in een tjalk gelost; hierna lag de „Heerengracht" weer goed. Op 23 October te 6.55 uur vertrok zij uit de haven en kwam te 11.53 uur te IJmuiden aan en meerde te 13.40 uur in Zaandam. Ter zitting heeft aangeklaagde verklaard, dat bij vertrek Kotka de voorpiek en tank I leeg waren en dat hij deze leeg wilde houden, daar anders het schip te veel voorover zou gaan liggen. Bij het overnemen der laatste hijsen was gecontroleerd, dat het schip niet rank was. Op deze wijze heeft aangeklaagde talloze houtreizen met dit schip gemaakt. Het was niet mogelijk in het Kielerkanaal bij te bunkeren; men heeft alleen drinkwater bijgeladen. Het hout was tijdens het laden zeer droog en heeft door het overkomende water op de Noordzee veel water opgezogen. Aangeklaagde heeft, op de Vlieree liggende, hout- laten verwerken van de lage naar de hoge kant, maar meer naar achteren op een lager gelegen dek, zodat dit hout 1,20 meter lager werd geplaatst. Aangeklaagde kende niet het grote gevaar van het rechtwerken van zijn schip door verwerken der lading, zonder eerst een dubbele bodemtank te vullen. Aangeklaagde deelde voorts mee, dat op 20 October twee experts bij de Scheepvaartinspectie aan boord zijn gekomen en de volgende morgen weer.
Volgens zijn zeggen hebben zij hem niet opgedragen de tanks te vullen of een deel der lading te lossen, maar vonden zij het goed, dat hij buitenom zou gaan, nadat het schip weer recht was gewerkt. Aangeklaagde voegt hier nog aan toe, dat hij het schip niet kan beladen, terwijl de tanks 2 leeg zijn; dan zou hij veel minder lading moeten meenemen. De brandstof werd gebruikt uit een tank op de tunnel; de tanks 4 worden als olietanks gebruikt, maar nooit als ballasttanks. Een vertegenwoordiger der rederij heeft verklaard, dat de kapiteins van drie gelijke 'schepen der rederij door gemeen overleg gekomen zijn tot een gelijke wijze van belading en dat dit reeds vele jaren goed is gegaan. Hij noemt aangeklaagde een goed kapitein, die zeker niet met een onzeewaardig of overladen schip zou willen vertrekken. Getuige ziet in, dat een oplossing moet worden gevonden om bij het laden een tank leeg te hebben, die later inderdaad kan worden gevuld. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat de „Heerengracht" te Kotka zoveel hout heeft geladen, dat de deklasthoogte 90 cm minder was dan is toegestaan, doch de tanks 2 en 3 moesten toen reeds worden gevuld om het schip stabiel te krijgen. Het lag bij vertrek nog 3" boven zijn merk. Er heeft geen overlading plaats gehad. Toch zijn moeilijkheden ontstaan, toen een deel der reis was afgelegd, stookolie was verbruikt en het schip rank begon te worden. Men heeft in Brunsbüttel de drinkwatertank en de achterpiek gevuld. Toen men later op de Noordzee door stormweer veel water overnam, bleek het schip nog zeer rank te zijn; de kapitein had toen geen bruikbare ballasttanks leeg om de ontstane slacffij op te heffen. Het vullen van alle gesepareerde tanks te Kotka mag praktisch zijn geweest, het was in strijd met de artikelen 96 en 113 van het Schepenbesluit. Het was juist gezien, dat beschutting werd gezocht op de Vlieree. Hier bleek het schip zo rank te zijn, dat 1^2 standaard hout moest worden geworpen; de machinekamer kon niet lens worden gepompt. Men besloot toen binnendoor naar Den Helder te gaan om daar weer zee te kiezen. Gelukkig werd na overleg met de reder besloten de reis door het NoordHollandsch Kanaal voort te zetten; door de te lage waterstand was dit evenwel niet mogelijk. In Den Helder is het schip toen bezocht door de heren Jansen en van der Zee van de Scheepvaartinspectie. In overleg met de inspecteur van het lste district is de kapitein toen gezegd, dat hij alle deklading weer zou vastzetten en pas naar zee zou gaan, als alle dubbele bodem- en olietanks waren gevuld. De kapitein maakte, wegens de duurte van de olie, bezwaar daar de olietanks te vullen. De heer van der Zee handhaafde echter zijn advies. Dit is niet opgevolgd. De volgende dag ontmeerde het schip zonder dat alle tanks waren gevuld en kreeg spoedig na vertrek van de kade 32 graden slagzij en is toen door sleepboten teruggebracht naar de wal. Daarna is een deel van de deklast in een binnenschip gelost en is de ,,Heerengracht" over zee naar IJmuiden gegaan. Terwijl het schip op de Vlieree lag en later, toen het in de haven van Den Helder lag, heeft de kapitein een deel van de deklast laten overbrengen van de lage naar de hoge kant, zonder eerst een dubbele bodemtank te vullen. Deze handeling is zeer gevaarlijk, daar een rank schip dan ineens over de andere kant kan vallen en omslaan. Resumerend is de inspecteur van mening, dat kapitein Wiegman vier fouten heeft gemaakt: 1. Hoewel de niet gesepareerde tank I in de dubbele bodem bij vertrek Kotka leeg was, had hij geen ballasttanks beschikbaar om te vullen ter compensering van brandstofverbruik en wateropname door de deklast. 2. Hij heeft twee keer het schip recht willen werken door verwerken van de deklast en beide keren met het gevaarlijke resultaat, dat het schip over de andere zijde doorviel. 3. Hij is met een weinig stabiel schip uit Kotka vertrokken, zoals blijkt uit het feit, dat na het afleggen -fran het traject Kotka—Brunsbüttel de ,.Heerengracht" een slagzij kreeg van 10 a 12 graden bij aan boord leggen van het roer, hoewel tanks 2 en 3 gevuld waren. 4. Hij wilde met een onzeewaardig schip en, ofschoon dit wetende, tegen het advies van ambtenaren van de Scheepvaartinspectie, uit Den Helder naar zee gaan. De fout, onder 2 genoemd, deed aanvankelijk twijfel rijzen aan de bekwaamheid, maar de inspecteur neemt aan, dat de kapitein de gevaren van verwerken van de lading niet kende. Hem wordt geadviseerd de stabiliteit goed te bestuderen. De fouten onder 1 en 4 en min of meer die, onder 3 genoemd, vormen een misdraging jegens opvarenden, rederij en bevrachters. Het onder 4 genoemde is willens en wetens gedaan. Het onder 1 genoemde was in de loop der jaren een usance geworden. Vooral wegens het niet opvolgen van orders van ambtenaren van de Scheepvaartinspectie is hier een correctie nodig. De inspecteur stelt de Raad voor om kapitein Wiegman gedurende twee weken de bevoegdheid om als kapitein op kustvaartuigen te varen, te ontnemen. De Raad voor de Scheepvaart oordeelt evenals de inspecteur, dat van onbekwaamheid van de kapitein van het motorschip ,,Heerengracht" niet is gebleken. De klacht wegens misdragingen is echter wel juist. Het schip heeft bij Brunsbüttel een ontoelaatbare slagzij bij roer aan boord gekregen, welke zich op reis van de Elbe naar het Stortemelk tot tweemaal toe in telkens ernstiger mate heeft herhaald en tot binnenkomst in Den Helder is gebleven. De toestand bij vertrek uit Kotka was deze, -dat de voorpiek en de dubbele bodemtank 1 ledig waren gelaten en tanks 2 en 3 gevuld, terwijl ook de olietank 4 gevuld was. Weliswaar werd een lagere deklast hout ingenomen dan toegelaten was, maar de feiten hebben aangetoond, dat niettemin de stabiliteit van het schip door de deklast in gevaar werd gebracht, hetgeen verboden wordt bij artikel 96 van het Schepenbesluit, op deklasten hout nog eens uitdrukkelijk toepasselijk verklaard bij artikel 113. Bovendien was niet voldaan aan het verdere voorschrift van artikel 113, dat één of meer dubbele bodemtanks ledig moeten zijn, ten einde deze tanks gedurende de reis naar behoefte te kunnen vullen; hieraan immers kon niet worden voldaan, omdat bij vulling van de ledig gelaten voorpiek of tank 1 het schip te veel koplast zou hebben gekregen en tank 4 voor olie bestemd was en bleef. Daarom had aangeklaagde de enige weg moeten volgen om aan de wet te voldoen, nl. een der andere tanks ledig te laten en minder lading in te nemen, zelfs al zou dat voor het bedrijf onvoordelig zijn geweest. Het verwerken van deklast naar het achterdek, al lag dit 1,20 meter lager, acht de Raad eveneens fout. Daardoor kreeg het zwaartepunt geen verlaging van betekenis. In de gegeven omstandigheden had alleen werping van lading kunnen baten, zoals dan ook later is toegepast. Het is te betreuren, dat meer dan eens blijkt, dat overigens goede zeelieden van de beginselen der stabiliteitsleer weinig doordrongen zijn. Aangeklaagde heeft uit Den Helder over zee, met dezelfde lading, waarmee hij daar was aangekomen, willen vertrekken, hoewel het schip nog in die haven slagzij vertoonde en hoewel de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie hem aanwijzingen gaven om niet te vertrekken, die hij had moeten volgen, ook indien het geen strikte orders zijn geweest. Dat hij tenslotte, daar de helling weer te groot was geworden, niet gegaan is alvorens 20 standaards te lossen, doet aan deze gedraging niet af. Aangeklaagde heeft zich door een en ander schuldig gemaakt aan misdragingen jegens de rederij, de bevrachters en de opvarenden. Wegens de indruk, die de Raad overigens van zijn persoon heeft gekregen, wordt in dit geval volstaan met een berisping. Mitsdien: straft kapitein Johan Wiegman, geboren 24 Maart 1913 te Hedel, wonende te 's-Hertogenbosch, disciplinair door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, C. H. Brouwer, K. E. Dik en K. Eefting, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad. (Get.) J. Offerhaus; A. Boosman. |