1947-01-07: |
Uit het Nieuws van het Noorden van 7 januari 1947: De vordering der Hunzebooten (o.a.) De 53-jarige Hendrik Daams, kapitein der groote vaart te Rotterdam, stond terecht ter zake, dat hij als ambtenaar, aangesteld bij de Duitsche Kriegsmarine Dienststelle, later genoemd Seetransportstelle, Nederlandsche schepen heeft gevorderd met of zonder bemanning. Uit de getuigenverklaringen bleek, dat verdachte hier ter stede heeft gevorderd 12 Hunzebooten. Van deze schepen liggen de Hunze XX, XII en XIII nog in Bremen. De XXIV (kapt. Vos) is nog steeds zoek met bemanning en al; de andere booten zijn terug, een er van moest gesloopt worden. De vordering geschiedde buiten de directie om. Verdachte gaf de kapiteins der booten eenvoudig een vorderingsbiljet en daarmee uit. Zijn optreden wordt door de getuigen als hoogst onbeschoft en bruut geschilderd. Elk verzoek van den directeur om de booten te mogen blijven behouden voor het goederenverkeer naar Amsterdam en Rotterdam, werd door verdachte afgewezen met de tegenwerping, dat de spoorwegstaking maar moest worden opgeheven. Met de Nederlandsche belangen werd door verdachte geen rekening gehouden. Hij regelde de zaken eigenmachtig en men kon, naar de directeur verklaarde, nog steeds beter praten met de Duitschers, dan met Daams naar wien hij door de Duitschers altijd werd verwezen, als hij pogingen wilde doen tot het verkrijgen van mildere bepalingen. Behalve de genoemde Hunzebooten heeft verdachte hier ter stede nog meer schepen gevorderd, o.a de Amstel V, XVII, IX, XIV, XV en VIII, die voor de voedselvooriening naar het Westen voeren. Maar daar stoorde verdachte zich niet aan. Pogingen van het Bureau voor de voedselvoorziening om de vordering te voorkomen zijn mislukt. Uit alles bleek, dat verdachte er op uit was om het goederenvervoer naar Holland onmogelijk te maken. Van de gevorderde Amstel’s is de XVII niet teruggekeerd. De directie heeft er nooit meet iets van vernomen. Bij de vordering van de „Freija” heeft verdachte den kapitein J. v. d. Molen, toen deze weigerde zijn schip af te staan, met den kogel gedreigd. Voorts heeft verdachte de motorboot “De Risico” die in de vrije vaart voer, eigendom van den heer J. J. Westerbeek, gevorderd, terwijl hem werd bevolen met nog enkele andere schepen goederen voor de weermacht naar Amsterdam te vervoeren. De bemanning, die ‘s nachts moest varen, kreeg zelfs onvoldoende proviand mee. Tenslotte heeft hij van de Lemmer Stoomboot Mij. opgeëischt vijf booten. De Sneek VI is niet teruggekomen. Verdachte heeft hier de gemeubelde woning van de familie Dijksterhuis aan den Oostersingel betrokken en na de bevrijding daaruit een vloerkleed, een naaimachine etc. meegenomen, naar hij zegt met de bedoeling alles weer terug te geven. De advocaat-fiscaal betoogde dat het verdachte niet gelukt is, om wat hij evenals zoovele andere verdachten trachtte te doen, den indruk te wekken, dat hij het in den grond der zaak zoo goed gemeend heeft. Spreker eischte 10 jaar R. W. I. (= Rijks Werk Inrichting) met verlies der kiesrechten. In de middagzitting kreeg de verdediger mr. R. A. Vos, het woord. Pleiter zei, dat zijn cliënt van opvatting is, dat hij nooit gevorderd heeft, maar dat dit is geschied door de Duitsche instanties. Hij was slechts de boodschaplooper, de overbrenger van de briefjes. Pleiter vond de geëischte straf buitengewoon zwaar. |