1959-03-19: |
NvhN 19-03-1959: Groninger Alletta geen schuld. Uitspraak Raad voor de Scheepvaart. De Raad voor de Scheepvaart is van oordeel dat de Groninger kustvaarder Alletta geen schuld kan worden verweten aan de aanvaring met het Noorse tankschip Elise op 15 december 1957 op de rivier de Mersey (Oost-Engeland). De kustvaarder, die de rivier opvoer, liep bij de aanvaring met de hem tegemoetkomende Elise een groot gat in de machinekamer op aan bakboordzij de ter hoogte van de brug. Het schip lag toen vrijwel stil en werd door de kracht der aanvaring naar bakboord rondgezet. Dank zij snelle sleepboothulp gelukte het de Alletta langs de wal aan de grond te zetten, waardoor zinken van het schip kon worden voorkomen. De Raad, die niet over verklaringen van de zijde van de tankboot, doch slechts over die van de kapitein en de stuurman van de Alletta beschikte, heeft in deze zaak geen getuigen gehoord.
19-03-1959 Uitspraak Raad voor de Scheepvaart: Nr. 26 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de aanvaring van het motorschip „Alletta" met het Noorse tankschip „Elise" op de Mersey. Op 15 december 1957 is het motorschip „Alletta", dat op de reis van Rouen naar Ellismere Port varende was op de Mersey tussen Birkenhead en Eastham, in aanvaring gekomen met het tegenkomende Noorse tankschip „Elise". In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aanvaring. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 februari 1959, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman van de „Alletta", zomede van de te Liverpool afgelegde scheepsverklaring en het scheepsdagboek. Getuigen zijn in deze zaak door de raad niet gehoord. Uit de bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Alletta" is een Nederlands schip, toebehorende aan H. Groen, te Groningen. Het meet 499,8 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 500 pk motor. Na te Rouen 818 ton kunstmest in zakken (basic slag) te hebben geladen, vertrok de „Alletta" op 11 december 1957, te 19.30 uur, vandaar, met be' stemming Ellismere Port. De diepgang was vóór 11'04", achter 12'02". De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 10 personen. Op 14 december 1957, te 23.10 uur, werd bij Lynas Point een loods aan boord genomen, waarna onder diens aanwijzing de Mersey werd opgevaren. Het was goed helder weer, de wind was N.O. 4/5. De kapitein was op de brug met de stuurman en de loods en een roerganger. Van het stuurhuis stond s.b.-deur open. Er liep vloedstroom, ongeveer 1 mijl. Om niet te vroeg aan te komen, werd vanaf 4.00 uur langzaam gevaren. Te 5.10 uur, korte tijd nadat boei E 1 tussen Birkenhead en Eastham was gepasseerd, zag men op de brug van de „Alletta", even op b.b.-boeg, de beide toplichten en het rode zijlicht van een tegenkomer in het Eastham Channel, die later bleek het Noorse tankschip „Elise" te zijn. Tussen recht vooruit en de „Elise" zag men boei E 3. Een paar scheepslengten voorbij boei E 1, toen de „Alletta" nog dezelfde koers voorlag, zag men, dat de „Elise" koers veranderde naar bakboord; zij toonde haar groene zijlicht. Men heeft geen geluidssein gehoord. Toen deze koersverandering werd opgemerkt, liet de loods op de „Alletta" een beetje s.b.-roer geven. Toen bleek, dat de „Elise" bakboorduit bleef gaan, is op de „Alletta" hard s.b.-roer gegeven, de machine op volle kracht vooruit gezet en een korte stoot op de fluit gegeven. Daarna leek het even alsof de „Elise" voor de „Alletta" zou overlopen. Op dit laatste schip is de motor op volle kracht achteruit gezet en werden 3 korte stoten gegeven. Even later voer de „Elise", die toen naar stuurboord leek te draaien, de „Alletta" aan b.b.-zij ter hoogte van de brug aan; hierdoor ontstond een groot gat in de machinekamer. De „Alletta" werd naar bakboord rondgezet. De kapitein bleef achteruitslaan om het schip met het achterschip aan de grond te zetten. Tegelijk werd om een sleepboot geseind. Na enige tijd moest wegens het binnendringende water de motor worden gestopt, maar sleepboten slaagden erin de „Alletta" langs de wal aan de grond te zetten. Nadat het schip voorlopig was gedicht, is de „Alletta" op 16 december 1957 door 2 sleepboten naar Ellismere Port gesleept. Na lossing aldaar is het schip beter gerepareerd te Birkenhead, waarna toestemming werd verkregen voor afdoende reparatie naar Harlingen te gaan. De stuurman heeft verklaard, dat hij vóór de aanvaring nog weer het rode zijlicht van de „Elise" heeft gezien; dit schip is op het laatst nog naar stuurboord gedraaid. Ter zitting van 2 februari 1959 merkt de hoofdinspecteur op, dat van de Noorse tanker „Elise" geen verklaringen zijn gehoord en dat deze aanvaring alleen kan worden beoordeeld op de verklaringen van de „Alletta". Daaruit komt men wel tot de conclusie, dat de „Alletta" geheel vrijuit gaat. Dit schip voer de rivier op met geringe vaart en hield zijn s.b.-zij van het vaarwater. Op een gegeven moment verkende men vooruit op b.b.-boeg een tegenkomer, die zijn rode zijlicht toonde. Aangenomen werd, dat de tegenkomer, de Noorse tanker „Elise", normaal aan bakboord zou passeren. Plotseling zag men op de „Alletta" het groene zijlicht van de „Elise". Het is niet bekend waarom dat schip naar bakboord is gedraaid. De „Alletta" trachtte van het andere schip vrij te varen. Het is in het algemeen bij een dergelijke situatie aan te raden de vaart eruit te halen. De loods wilde echter trachten vóór de ander langs naar de s.b.-oever te lopen. Het is moeilijk te beoordelen of dit hier de juiste manoeuvre was. Toen het groene zijlicht in zicht bleef, heeft men volle kracht achteruitgeslagen. De „Alletta" is door de aanvaring, die hierop volgde, ernstig beschadigd en slechts doordat sleepboten in de buurt waren, kon worden voorkomen, dat het schip in het vaarwater zonk. De hoofdinspecteur resumeert, dat uit de beschikbare gegevens niet blijkt van schuld van de „Alletta". Het oordeel van de raad luidt als volgt: Ter beoordeling van de oorzaak en de toedracht van de aanvaring, welke op 15 december 1957, kort na 5.10 uur, heeft plaatsgevonden op de rivier de Mersey (tussen Birkenhead en Eastham) tussen het Nederlandse motorschip „Alletta", op reis van Rouen naar Ellismere Port, en het Noorse tankschip ,,Elise", beschikt de raad slechts over de verklaringen van de kapitein van de „Alletta", JoukeTuinstra, en de stuurman van dat schip, Albert Jan Huisman, welke deze personen voor de Scheepvaartinspectie hebben afgelegd, benevens een afschrift van de scheepsverklaring, welke de opvarenden van de „Alletta" op 18 december 1957 hebben afgelegd voor de Nederlandse consul te Liverpool. Uit deze verklaringen zou volgen, dat de „Elise" aan boord van de „Alletta" is waargenomen, toen laatst- genoemd schip onder loodsaanwijzing, langzaam varend en zijn s.b.-zijde van het vaarwater houdend, de Mersey opvoer, even nadat het boei E 1 tussen Birkenhead en Eastham was gepasseerd. Men zag daarbij de „Elise" even op b.b.-boeg en zag duidelijk de beide toplichten en het rode zijlicht van dat schip en aangenomen mocht worden, dat dat schip de „Alletta" normaal aan bakboord zou passeren. Plotseling zag men gemeld rode zijlicht verdwijnen, waarna de „Elise" haar groene zijlicht toonde. Daar hieruit moest worden opgemaakt, dat de „Elise" bakboorduit ging, heeft de loods, om een aanvaring te vermijden, eerst een weinig s.b.-roer laten geven en vervolgens hard s.b.roer en de machine op volle kracht vooruit laten zetten, met de bedoeling snel van de naderende „Elise" weg te draaien, waarbij hij tevens een korte stoot op de fluit liet geven. Daar een aanvaring echter steeds dreigender werd, heeft de loods daarna volle kracht achteruit gecomman- deerd, onder het geven van een sein van 3 korte stoten. Een aanvaring kon hierdoor echter niet worden voorkomen en vervolgens voer de „Elise" de „Alletta" aan b.b.-zijde ter hoogte van de brug aan. Hierdoor ontstond een groot gat in de machinekamer van de „Alletta", die toen vrijwel stillag, terwijl dit schip door de kracht van de aanvaring naar bakboord werd rondgezet, en slechts door snelle sleepboothulp is het gelukt de „Alletta" langs de wal aan de grond te zetten en zinken van het schip te voorkomen. Aangezien de raad geen reden heeft om aan de juistheid van voormelde verklaringen te twijfelen, is de raad van oordeel, dat aan de „Alletta" geen schuld aan de aanvaring kan worden verweten. Niet bekend is geworden waarom de „Elise" naar bakboord is uitgedraaid, door welke manoeuvre het gevaar voor een aanvaring is ontstaan. Hierdoor werd de „Alletta" gedwongen daarop te reageren en op de wijze, waarop de „Alletta" dit heeft gedaan, meent de raad geen aanmerking te kunnen maken. Aldus gedaan door de heren mr. G. A. Schreuder, 1ste plv. voorzitter, H. A. Broere, W. F. van Vreeswijk, J. Tissot van Patot en A. Kunst, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door de voorzitter ter openbare zitting van de raad van 16 maart 1959. (Get.) G. A. Schreuder, A. Boosman.
|