1936-02-27: |
Leeuwarder Courant 27-02-1936: De ramp met de DIPPING V. Beslissing van het Seeamt. Het Seeamt te Bremen heeft de aanvaring behandeld. Het is van oordeel, dat het uit het onderzoek is komen vast te staan dat de „Lagosian" zich aan den goeden kant en de "Dipping V" zich aan den verkeerden kant van het vaarwater heeft bevonden. Dit en de omstandigheid, dat de Dipping V zich kort voor de aanvaring in een mistbank bevond, zijn, meent het Seeamt, de oorzaak van het ongeluk geweest.
Staatscourant van 01-08-1936. No 66 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de aanvaring van het Nederlandsche motortankschip Dipping V met het Engelsche stoomschip Lagosian op de Weser. Op 20 Februari 1936, des avonds omstreeks te 11.30 uur, heeft op de Weser, ter hoogte van kilometerpaal 47, een aanvaring plaats gehad tusschen het de rivier afvarende Nederlandsche motortankschip Dipping V en het naar Bremen opstoomende Engelsche stoomschip Lagosian, ten gevolge waarvan de Dipping V is gezonken, waarbij de kapitein, zijn vrouw en beide kinderen, zoomede de Duitsche stuurman, zijn verdronken. Alleen de Duitsche matroos en de Duitsche kok konden worden gered. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van deze scheepsramp zou instellen, welk onderzoek ter zitting van 8 Mei 1936 buiten tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft plaats gehad, die wegens ambtsbezigheden verhinderd was aanwezig te zijn. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie, waarbij, naast verschillende rapporten en verklaringen, ook afschrift van een verklaring van den Duitschen loods van het stoomschip Lagosian, zoomede de uitspraak door het Seeamt te Bremerhaven, in deze aanvaringszaak gegeven. Als getuige werd gehoord Cornelis van Dijk, algemeen procuratiehouder van de N. V. Tankmaatschappij Dipping te Rotterdam, terwijl gemelde verklaring van den loods van de Lagosian en de verklaring, door een der overlevenden van de Dipping V, den Duitschen matroos Waldemar Ketzscher, te Bremen afgelegd, door den secretaris ter zitting zijn voorgelezen. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: De Dipping V was een Nederlandsch motortankschip, metende 204,44 bruto-, 136,01 netto-registerton, roepnaam PDQK, van de N. V. Tankmaatschappij Dipping, te Rotterdam. Het schip was in het jaar 1931 van staal gebouwd en voer in geregelden dienst tusschen Brake aan de Weser en Harburg aan de Elbe. De Lagosian is een Engelsch stoomschip, metende 5413 bruto-, 3364 netto-registerton, van de United Africa Co. Ltd., te Liverpool. Op 20 Februari 1936 vertrok de Dipping V omtreeks te 10.45 uur 's avonds met een lading talk — 293 ton — van Brake naar Harburg. De bemanning bestond uit kapitein P. de Vries, stuurman Fr. Ketzscher, matroos W. Ketzscher en kok A. Heine — de laatste drie van Duitsche nationaliteit —, terwijl de vrouw van den kapitein en haar twee kinderen aan boord waren. Tijdens het opvaren van de Weser was het zicht aanvankelijk helder. Matroos Ketzscher heeft gezien, dat na vertrek een roode boei aan bakboord werd gepasseerd. Nadat deze er zich van had overtuigd, dat de navigatielichten, welke electrische lichten waren, goed brandden, hield hij zich verder bezig met werkzaamheden aan dek. Daarop begaf hij zich naar het stuurhuis, waar de kapitein zich bevond. De kapitein heeft hem verzocht van uit het stuurhuis mede uit te kijken, daar het zicht minder werd. Vooruit werden toen drie witte lichten gezien, twee dicht bij elkaar en nog een derde aan bakboord daarvan, welk laatste echter spoedig uit het zicht verdween. Wat voor lichten het geweest zijn, heeft hij niet vast kunnen stellen. Daarop gaf de kapitein hem order de ankerlantarens klaar te maken, terwijl hij den stuurman naar het ankerspil zond. Nadat matroos Ketzscher in de motorkamer de ankerlantarens gereed had gemaakt en aangestoken, met welken arbeid hij 10 a 15 minuten bezig is geweest, begaf hij zich weer naar het stuurhuis. Tijdens zijn verblijf in de motorkamer had hij opgemerkt, dat de motor niet meer, als te voren, volle kracht draaide. Terugkomende in het stuurhuis zag hij daar des kapiteins vrouw in nachtgewaad. Het was veel mistiger geworden. Op dat oogenblik werden twee toplichten en het roode boordlicht van een tegenkomend stoomschip gezien. De kapitein gaf hem nu order terstond den kok, die in het voorlogies sliep, te wekken. Hij heeft het voorschip echter niet meer kunnen bereiken, daar hij aan stuurboord het stoomschip zag naderen, dat vrijwel gelijktijdig de Dipping V aanvoer. Dit vaartuig sloeg om; Ketzscher sprong aan b.b.zijde in het water, zwom een eind weg, doch vervolgens weer terug, en klom op de Dipping V, die thans met de kiel naar boven dreef. Hij hoorde — door den bodem van het schip heen — den kok in het voorlogies roepen. Vervolgens werd hij door de boot van de Lagosian gered. In den avond van 20 Februari 1936 kwam te Bremerhaven de Duitsche rivierloods J. F. Johannsen aan boord van de Lagosian, om het schip naar Bremen te brengen. Aan diens verklaring zij het volgende ontleend: Het zicht was goed, doch daar mist verwacht werd, werden de ankerlantarens in gereedheid gebracht. Het getijde was vloed. De geleidelichten van den Grossen Pater waren recht vooruit — West open —, gestuurd werd Z. ¾ W. per kompas. Even na het passeeren van Beckumer Siel, bij het naderen van ton E, werd vooruit, even aan stuurboord, een wit licht gezien. Door den kijker keek hij naar dit licht, doch daar hij geen boordlicht zag, hield hij het voor dat van een ten anker liggend of meegaand vaartuig. Alvorens te passeeren liet hij het sein daarvoor geven en commandeerde een weinig b.b.-roer. Doch op hetzelfde oogenblik zag hij een rood boordlicht en, aldus bemerkende met een tegenligger te doen te hebben, commandeerde hij terstond hard stuurboordsroer, aangekondigd door 1 korten stoot. Zoodra de Lagosian evenwel naar stuurboord ging, toonde het andere vaartuig eensklaps het groene boordlicht en liet 2 korte stooten hooren. Op de Lagosian werd het sein van 1 korten stoot herhaald en de telegraaf op „volle kracht achteruit" gezet. Het was niet meer mogelijk naar bakboord te wijken. Dadelijk daarop had een aanvaring plaats. Op de Lagosian, die het anker liet vallen, werden terstond reddingboeien overboord geworpen, terwijl s.b.-reddingboot gestreken werd, daar hulpkreten werden gehoord. Al spoedig kwam de reddingboot met iemand, die gered was, terug. Daar men vernam, dat er nog zes personen vermist werden, werd om hulp geseind en de reddingboot opnieuw naar het vaartuig, dat omgeslagen was, gezonden. Tal van bergingsbooten zijn te hulp gekomen. Het gelukte den bergers den kok, die zich nog in het omgeslagen schip bevond, te redden, door een gat in den bodem van het vaartuig te hakken. De kok had zich in het omgekeerde schip, door zich aan de wrangen vast te houden, boven het water, dat hem tot de schouders reikte, weten te houden. Het roer van het vaartuig, dat later bleek de Nederlandsche motortanklichter Dipping V te zijn, lag naar bakboord. De Raad is van oordeel, dat deze droevige ramp, welke helaas aan den kapitein van de Dipping V, P. de Vries, diens echtgenoote en hun twee kinderen en voorts aan den stuurman Fr. Ketzscher het leven heeft gekost, in de eerste plaats moet worden toegeschreven aan den laag op het water hangenden mist. Wat de Dipping V betreft, alles wijst er op, dat de kapitein zich ten volle bewust was van den gevaarvollen toestand, waarin zijn schip zich bevond. Hij liet alles klaarmaken om te ankeren, had de vaart van het schip verminderd en hij had kennelijk zijn vrouw van den toestand op de hoogte gesteld, daar deze zich in nachtgewaad op de brug bevond. Uit een en ander valt af te leiden, dat de kapitein van de Dipping V de noodige voorzichtigheid heeft betracht. Wel is het mogelijk, dat hij door den mist onzeker is geworden van de plaats van het schip in het vaarwater en in het s.b.-vaarwater van de Lagosian is terechtgekomen. Daarbij moet echter worden bedacht, dat de Dipping V hoogstwaarschijnlijk b.b.-roer heeft gegeven en daardoor dus nog meer van haar s.b.-vaarwater is afgeraakt. Immers, men heeft op de Lagosian door de Dipping V, die het groene boordlicht toonde, 2 korte stooten hooren geven. Heeft wellicht de kapitein van dit schip de 2 stooten van het oploop-signaal voor het gewone uitwijksein van 2 korte stooten gehouden? Er is niemand, die daaromtrent uitsluitsel kan geven. Het is voor den Raad bezwaarlijk om, wat de Lagosian betreft, omtrent de schuldvraag iets vast te stellen, nu van de zijde van het Engelsche schip geen getuigen zijn gehoord. Wel meent de Raad eenige opmerkingen te kunnen maken, steunende op de verklaringen van de zijde van dat schip, in Duitschland afgelegd. De Raad meent wel te mogen aannemen, dat de Lagosian zich aan haar goede zijde van het vaarwater bevond. Het is daarom wel begrijpelijk, dat zij, het witte toplicht van de Dipping V ziende, zonder dat de boordlichten of één daarvan in zicht kwam, niet dadelijk aan een tegenligger dacht. Door de dicht op het water hangende mistbank kwam eerst het toplicht van de Dipping V in zicht. Te betreuren is het echter, dat op een schip met een bemanning van 43 koppen de uitkijk naar vooruit werd gestuurd om bij het klaarmaken van de ankerlantarens te helpen, terwijl deze uitkijk op den bak zeer nuttig werk had kunnen verrichten, en evenzeer is het jammer, dat op dat witte licht, zonder dat men zekerheid over deszelfs karakter kon hebben — het kon immers zijn óf het licht van een ten anker liggend schip, óf het heklicht van een meeligger, óf het toplicht van een tegenligger —, onmiddellijk werd gereageerd en b.b.-roer werd gegeven. Het schip was daardoor in een zeer ongunstige positie gekomen om juist te reageeren op het roode licht van de Dipping V, toen dit daarna zichtbaar werd. Het ware ongetwijfeld veel beter geweest om onmiddellijk de vaart uit het schip te halen. De Dipping V was ook in de war geraakt, en toen dit schip eenmaal zijn groene licht toonde, was het voor de Lagosian, die inmiddels op het roode licht van de Dipping V s.b.-roer had gegeven, niet mogelijk om weer met b.b.-roer op de 2 korte stooten van de Dipping V te reageeren. De vaart van de Lagosian speelt hier ook een gewichtige rol, omdat daardoor de tijd om te handelen tot voorkoming van de aanvaring aanzienlijk werd verkort. Het schip heeft, totdat „stop" en „volle kracht achteruit" werd gecommandeerd — waarop vrijwel onmiddellijk de aanvaring volgde —, geen vaart verminderd en voer volle kracht (ongeveer 10 mijl). De Raad acht zich intusschen niet gerechtigd op deze vaart — toen nog geen licht van de Dipping V in zicht was gekomen — aanmerking te maken. Immers, van de zijde van de Lagosian is verklaard, dat daar aan boord wel op het ontmoeten van mistbanken werd gerekend, doch dat het zicht intusschen nog zeer goed was, zoodat zelfs geen aanleiding werd gevonden om mistsignalen te geven. Het is dan ook geenszins onmogelijk, dat de Dipping V zich in een laag op het water hangende mistbank bevond, terwijl de Lagosian tot zeer kort vóór de ramp nog buiten die mistbank was. Het is wel zeer te betreuren, dat deze noodlottige aanvaring heeft plaats gehad, terwijl het witte licht van de Dipping V op een grooten afstand — van de zijde van de Lagosian zelf op 4 km geschat — zichtbaar was. Ingestemd kan worden met de van die zijde te kennen gegeven opvatting, dat, toen de Lagosian op het in zicht komen van het roode licht hard s.b.roer gaf, een aanvaring ware voorkomen, indien ook door de Dipping V s.b.-roer ware gegeven. Men denke zich echter in in de situatie van de Dipping V. Deze hoort 2 korte stooten. Dit sein was nu wel een onderdeel van het oploop-signaal, maar het is toch voor de hand liggend, dat de Dipping V niet dacht aan een oploop-signaal, dat zij vooruit hoorde. De maatregelen na de ramp door de Lagosian getroffen, zijn zeer goed geweest en verdienen waardeering. In het bijzonder wil de Raad nog zijn groote waardeering uitspreken voor het werk, door het bergingsvaartuig Seebär verricht. Op treffende wijze heeft de bemanning van dit schip het leven van den kok Heine, die zich nog in het gekenterde schip bevond, kunnen redden. Met beleid en groote voorzichtigheid moest hier worden te werk gegaan, opdat deze kok niet bij het openen van de scheepshuid zoude verdrinken. De pogingen zijn echter met succes bekroond. Ongetwijfeld zijn de personen, die bij deze ramp zijn omgekomen, en zeker diegenen van hen, die zich nog in het schip bevonden, vrijwel onmiddellijk na de aanvaring verdronken. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, plaatsvervangend voorzitter, C. J. Canters, G. J. Lap en B. C. van Walraven, leden, G. Mulder, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van den Baad van 7 Juli 1936. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |