|
De Groninger Courant deelt enige bijzonderheden mede betreffende het wedervaren van kapt. N.J. Smaal, laatst gevoerd hebbende het Nederlandse kofschip JUNO, op de reis van Sulina (opm: Roemenië) naar Konstantinopel (opm: Istanbul) verongelukt, waaromtrent reeds onder de zeetijdingen het één en ander is opgenomen (opm: zie NRC 050254). Deze bijzonderheden zijn ontleend aan twee brieven van de eerste tolk bij het Nederlandse gezantschap in Turkije, de heer Travers, gedagtekend de 10e en 18e januari l.l, en aan een brief van kapitein Smaal zelf, gedagtekend de 15e januari l.l. Uit deze brieven blijkt dat de JUNO de 26e december 1853, ’s morgens ten 10 ure, door de kapitein en de bemanning, gezamenlijk vijf in getal, door middel van de sloep verlaten zijnde, ongeveer 10 minuten daarna is gezonken. Dit kofschip bevond zich toen ongeveer vijf Duitse mijlen (opm: à 7407 meter) van de Golf van Bourgas in de Zwarte Zee. Nadat de schipbreukelingen tot des avonds van die dag hadden rondgezworven, kwamen zij moede en dodelijk afgemat te Sizebali (Turkije) (opm: Sizebolu, thans Sozopol, Bulgarije) in de Zwarte Zee aan, waar zij het Nederlandse schoenerschip JANTJE, gezagvoerder H. Oosterveld van Wijk, van Pekela, aantroffen. Nu dachten zij natuurlijk uit hun ellende te zijn verlost, doch hun hoop op uitkomst werd beschaamd. Hoewel kapitein Van Wijk naar Konstantinopel (opm: Istanbul) bestemd was en de schipbreukelingen ook daarheen wilden, wees hij hen hardvochtig af en verwees hen naar een Oostenrijkse stoomboot, waar zij mede werden afgewezen. Eindelijk ontmoetten de afgematte schepelingen het brikschip MATHILDE van Marseille, gezagvoerder Pierre Victor Gibert, die hen liefderijk opnam en naar Konstantinopel (opm: Istanbul) overbracht, zijnde door hem van de 26e december tot de 14e januari behoorlijk verpleegd en zeer goed behandeld.
|