1938-08-23: |
1939-13-apr NvhN: Een aanvaring op den IJssel tusschen twee kustvaarders Onderzoek door den Raad voor de Scheepvaart.
De Raad voor de Scheepvaart zette gistermiddag het onderzoek naar de oorzaak van de aanvaring op den Gelderschen IJssel op 23 Augustus j.l. tusschen 't motorschip „Germaan" en het Groninger motorschip „Afiena", beide kustvaarders, voort. Als getuige werd de gezagvoerder van de „Afiena" gehoord. Hij verklaarde 's morgens uit Kampen vertrokken te zijn. De aanvaring had om ongeveer acht uur plaats gevonden. De gezagvoerder, die met zijn zoon in de stuurhut stond, had de „Germaan" zien aankomen. Toen dit schip op korten afstand was genaderd, werd de „Afiena" aan bakboord achterzijde aangevaren door het oploopende motorschip „Energie", dat getracht had de „Afiena" te passeeren, doch waarschijnlijk door de zuiging met de „Afiena" in aanraking was gekomen. „Mijn schip" — aldus de getuige — „draaide daardoor met den neus naar bakboord en hoewel wij hard stuurboord gaven en den motor op volle kracht zetten, kon de aanvaring niet meer voorkomen worden. Wij hadden het Duitsche schip niet zien aankomen. Het gaf geen seinen en het uitzicht naar achteren is in onze stuurhut zeer gebrekkig. Het weer was handzaam. Op een vraag van den Inspecteur-Generaal, waarom niet of de kapitein of zijn zoon buiten de hut waren gaan staan, teneinde wel een goed uitzicht te hebben, antwoordde de getuige, dat het te koud was. .De Inspecteur-Generaal: „Te koud in Augustus?" De getuige, „Ja, mijnheer". De Inspecteur-Generaal zei in zijn toelichting, dat hij van meening was, dat deze aanvaring in de eerste plaats te wijten was aan het Duitsche schip, dat gehandeld heeft in strijd met het biimenaanvaringsreglement. Indien echter aan boord van de „Afiena" voldoende uitzicht naar achteren was geweest of iemand op den uitkijk had gestaan, had waarschijnlijk tijdig gestopt kunnen worden. Uitspraak volgt later.
1939-13-jun NvhN:
de Raad heeft uitspraak gedaan inzake de aanvaring van het m.s. „Germaan" met het m.s. „Afiena" op den Gelderschen IJssel nabij K.M. 98 op 23 Augustus 1938. De aanvaring is, naar de meening van den Raad, hieraan toe te schrijven, dat de oploopende „Energie" in het nauwe vaarwater de „Afiena" aan de verkeerde zijde heeft willen voorbijvaren, zonder dat blijkt, dat de omstandigheden dit noodzakelijk maakten en bovendien zonder dat de „Energie" door de daartoe voorgeschreven seinen te geven, haar wensch om voorbij te varen, heeft te kennen gegeven. Dientengevolge heeft de „Afiena", die de nadering van de „Energie" niet had bemerkt, geen vaart verminderd en heeft de zuiging der beide naast elkaar varende schepen tengevolge gehad, dat de „Energie" tegen de „Afiena" is aangekomen, waardoor de „Afiena" onverwachts een scherpe zwenking naar bakboord maakte, zoodat de voorsteven van de „Afiena" dwars tegen het midden van de b.b.-zijde van de „Germaan" is aangekomen. Aan de „Germaan" valt geenerlei verwijt te maken. Ware voldoende uitkijk op de „Afiena" gehouden dan zou op het schip tijdig vaart zijn verminderd en had de aanvaring met de „Energie" en alle gevolgen van dien kunnen worden vermeden.
1939-01-jul Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Vrijdag 30 Juni en Zaterdag 1 Juli 1939, no.126
No. 83 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de aanvaring van het motorschip Germaan met het motorschip Afiena op den Gelderschen IJssel nabij km 98. Op 23 Augustus 1938 heeft een aanvaring plaats gevonden van het motorschip Germaan met het motorschip Afiena op den Gelderschen IJssel nabij km 98. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van deze aanvaring zou instellen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van den Raad op 22 Maart 1939 en op 12 April 1939, in tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart. De Raad nam kermis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde als getuigen onder eede Rijkert Huizinga, kapitein van de Germaan, en Aldert Klugkist, kapitein van de Afiena, ten tijde van de aanvaring. Uit dit een en ander is den Raad het navolgende gebleken: De Germaan is een Nederlandsch motorschip, roepnaam P E I D, metende 177,36 bruto-, 102,94 netto-registerton, toebenoorende aan getuige Huizinga te Groningen. Het is uitgerust met een motor van 120 pk. De Afiena is een Nederlandsch motorschip, roepnaam P C E H, metende 167,21 bruto-, 86,63 netto-registerton, toebehoorende aan H. Groen te Amsterdam en thuisbehoorende te Groningen. Het heeft insgelijks een motor van 120 pk. Volgens verklaring van getuige Huizinga vertrok de Germaan op 22 Augustus 1938 te 4 uur des namiddags van Hengelo, beladen met zout in zakken en doozen, bestemd naar Norrköping, Stockholm en Gefle. Het schip was bemand met vier volwassenen, terwijl vrouw en kind van getuige mede aan boord waren. Nadat het schip eenige uren te Lochem had gelegen, werd op 23 Augustus 1938 de reis vervolgd, waarna het vaartuig op laatstgemelden dag 's ochtends te 8.30 uur bij Eefde op den Gelderschen IJssel kwam. Het was goed en stil weer; het zicht was goed. De Germaan voer stroomafwaarts met een vaart van 14 a 15 km per uur, vóór den stroom. Nadat verschillende te gemoet komende schepen waren voorbij - gevaren, nam getuige omstreeks te 10.30 uur des voormiddags de te gemoet varende Afiena waar, ongeveer 2 streken aan bakboord, op een afstand van plm. 1 km. De Germaan bevond zich in een flauwe naar bakboord buigende bocht. Tegelijk zag getuige, dat een beladen Duitsch vaartuig, dat later bleek het motorschip Energie , thuisbehoorende te Hamburg, te zijn, met snelle vaart de Afiena aan b.b.-zijde van laatstgemeld vaartuig trachtte voorbij te varen. De Germaan voer op een afstand van ongeveer 20 meter van de koppen der aan stuurboord liggende kribben verwijderd. Getuige stelde den motor op langzaam. Inmiddels was de Energie met haar voorsteven ter hoogte van het voorwant van de Afiena gekomen, terwijl de Energie vrijwel tegen de Afiena aan lag. De afstand van de Germaan tot de Afiena was verminderd tot omstreeks 250 m. Getuige zag toen de Afiena sterk stuurboord en bakboord uitgieren. Getuige stopte den motor van de Germaan onmiddellijk, gaf een korten stoot op de luchtfluit en iets s.b.-roer, zoodat de Germaan op een afstand van 10 m van een krib kwam. De Energie zakte iets achteruit, doch bleef hangen tegen het achterschip van de Afiena. Op laatstgemeld schip, dat steeds met dezelfde snelheid bleef doorvaren, werd het roer hard stuurboord gedraaid, doch het vaartuig kwam met groote vaart naar bakboord en ramde de Germaan vrijwel dwars in, aan de b.b.-zijde van laatstgemeld schip, even vóór het midden. Getuige heeft nog even vóór de aanvaring getracht om met volle kracht werkenden motor en hard b.b.-roer vrij te komen, doch dit gelukte niet. Toen de aanvaring plaats greep, was de motor op de Germaan reeds weer gestopt. Op dat oogenblik ging de Energie achteruit. De aanvaring vond plaats bij km 98. Getuige heeft van de beide andere vaartuigen geen seinen gehoord. Dadelijk na de aanvaring liet getuige op de Germaan het b.b.- anker vallen en draaide het schip op. De beide andere schepen bleven naast- elkaar drijven, waarna de drie schepen naast elkaar ten anker gingen. De Germaan maakte water. De scheergang, huidplaat en kimgang bleken ernstig beschadigd te zijn, de stringerplaat en het stringerhoekstaal waren in hevige mate gescheurd, het halfrond, eenige spanten, dekbalken en knieën waren verbrijzeld. Volgens verklaring van getuige Klugkist heeft de aanvaring zich toegedragen als volgt: Op 20 Augustus 1938 was de Afiena vertrokken van Wismar, beladen met tarwe. Op 23 Augustus d.a.v. vertrok het vaartuig van Kampen, waarna eenigen tijd wegens mist bij Wilsum werd geankerd. Des ochtends te 7.30 uur werd de reis langs den Gelderschen IJssel opwaarts vervolgd. Het was goed en stil weer; het zicht was helder. Getuige bevond zich met zijn zoon in de stuurhut. Getuige stond aan het roer, zijn zoon behandelde den motor. Getuige zag de te gemoet varende Germaan, die zich in een flauwe bocht van de rivier bevond, naderen op eén afstand van omstreeks 500 a 600 meter. De Afiena voer aan de s.b.-zijde van de rivier op een afstand van omstreeks 15 meter van de koppen der kribben verwijderd. Toen de afstand tusschen heide schepen tot ongeveer 250 meter was verminderd, nam getuige plotseling waar, dat het Duitsche motorschip Energie de Afiena inmiddels met snelle vaart was opgeloopen, aan b.b.-zijde naast de Afiena voer en met den voorsteven tegen de Afiena aanbotste ter hoogte van de machinekamer. Te voren was geenerlei sein van de Energie vernomen en was op de Afiena hét Duitsche vaartuig niet waargenomen. Door den schok, dien de Afiena kreeg, werd het achterschip met kracht naar stuurboord en het voorschip naar bakboord geduwd. Getuige en zijn zoon trokken het roer hard naar stuurboord over, doch dit baatte niet; de Afiena ging sterk bakboord uit en liep met haar voorsteven met een hoek van ongeveer 45 graden tegen de inmiddels dichtbij gekomen Germaan , welk laatste schip midscheeps aan bakboord werd geraakt. Getuige heeft den motor van de Afiena niet gestopt tot even vóór de aanvaring, ten einde nitet de macht over het roer te verliezen. De Afiena bleek ten gevolge van de aanvaring met de Germaan licht aan den voorsteven beschadigd te zijn. In het achterschip van de Afiena bevonden zich eenige deuken, blijkbaar veroorzaakt door het berghout en het anker van de Energie. Daarna zijn de drie schepen bij elkaar ten anker gegaan. Getuige heeft nog verklaard, dat hij, zich in de stuurhut van de Afiena bevindende, niet achterwaarts heeft uitgekeken en dat zijn zich eveneens in de stuurhut bevindende zoon dit evenmin heeft gedaan, zoodat zij door de nadering van de snel varende Energie volkomen verrast werden; dat hij en zijn zoon in de stuurhut verbleven en geen hunner daarbuiten de wacht hield uit hoofde van de destijds heerschende koude. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft ter zitting van den Raad als zijn meening te kennen gegeven, dat de aanvaring hieraan is toe te schrijven, dat de Energie getracht heeft de Afiena langs den verkeerden kant voorbij te varen, zonder van te voren eenig sein te geven; dat onverklaarbaar is te achten, dat geen van beide personen op de Afiena, dite de wacht hadden, zich buiten het stuurhuis had begeven om behoorlijk uitkijk te houden; dat anders op de Afiena maatregelen hadden kunnen zijn getroffen om de aanvaring te vermijden, doordien tijdig de vaart uit dit schip zou zijn genomen, zoodat de Energie alsdan niet, zcoals thans blijkbaar het geval is geweest, ten gevolde van de zuiging tegen de Afiena zou zijn aangevaren, waardoor weer de Afiena plotseling een scherpe zwenking naar bakboord maakte en tegen de Germaan aankwam. De Raad voor de Scheepvaart spreekt het navolgende oordeel uit: De aanvaring is hieraan toe te schrijven, dat de oploopende Energie in het nauwe vaarwater de Afiena aan de verkeerde zijde heeft willen voorbijvaren, zonder dat blijkt, dat de omstandigheden dit noodzakelijk maakten en bovendien zonder dat de Energie door de daartoe voorgeschreven seinen te geven haar wensch om voorbij te varen heeft te kennen gegeven. Dientengevolge heeft de Afiena, die de nadering van de Energie niet had bemerkt, geen vaart verminderd en heeft de zuiging der beide naast elkaar varende schepen ten gevolge gehad, dat de Energie tegen de Afiena is aangekomen, waardoor de Afiena onverwachts een scherpe zwenking naar bakboord maakte, zoodat de voorsteven van de Afiena dwars tegen het midden van de b.b.-zijde van de Germaan is aangekomen. Aan de Germaan valt geenerlei verwijt te maken. Doch op de Afiena had beter uitkijk moeten zijn gehouden. Alle aanleiding bestond, hetzii voor getuige Klugkist, hetzij voor zijn zoon, om buiten de stuurhut van de Afiena uitkijk te houden en aldus ook te letten op de manoeuvres van het druk bevaren vaarwater eventueel achter de Afiena aankomende schepen. In plaats daarvan hebben beide personen zich in de stuurhui opgehouden, zonder te letten op hetgeen achter de Afiena geschiedde. Dientengevolge is op de Afiena niets van de nadering van de snel oploopende Energie, bemerkt en hebben beide schepen onverminderd hun vaart behouden. Ware voldoende uitkijk op de Afiena gehouden, dan zou op dat schip tijdig vaart zijn verminderd en had de aanvaring met de Energie en alle gevolgen van dien kunnen worden vermeden. Aldus gedaan door de heeren mr. dr. F. C. van Geer. tweedeplnatsvervangend-voorzitter, A L. Boeser en J. N. Egmond, leden, G. Mulder, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 12 Juni 1939. fget.) F. C. van Geer. ,, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |